Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2254, 18/00358 en 18/00359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2254, 18/00358 en 18/00359

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 juni 2019
Datum publicatie
23 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:2254
Formele relaties
Zaaknummer
18/00358 en 18/00359
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

Artikel 13 van de Wet Vpb – deelnemingsvrijstelling. In de civiele procedure inzake bij de vervreemding van de deelneming door belanghebbende overeengekomen earn-outvergoeding en vergoeding antispeculatiebeding heeft de civiele rechter de hoogte van beide vergoedingen vastgesteld alsmede de aan belanghebbende toekomende vergoeding van respectievelijk de contractuele en de wettelijke rente. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat die rentevergoedingen onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Beide rentevergoedingen maken geen deel uit van de tegenprestatie voor de vervreemde aandelen, maar betreffen vergoedingen voor de overschrijding van de betaaldata.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige belastingkamer

Kenmerken: 18/00358 en 18/00359

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda(hierna: de Rechtbank) van 25 mei 2018, nummers BRE 17/500 en 17/501 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 8 augustus 2015 voor het jaar 2013 de aanslag vennootschapsbelasting opgelegd en vastgesteld op nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking het verlies van het jaar 2013 vastgesteld (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) op een bedrag van € 85.401. Dit betreft de zaak met kenmerk 18/00358.

1.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juni 2016 voor het jaar 2014 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag 2014) opgelegd en vastgesteld op nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking verliezen uit voorafgaande jaren verrekend (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking) tot een bedrag van € 270.017. Dit betreft de zaak met kenmerk 18/00359.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde aanslagen, de verliesvaststellingsbeschikking en de verliesverrekeningsbeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft deze bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 26 januari 2017, ontvangen bij de Rechtbank op 27 januari 2017, beroep ingesteld. Ter zake van elke van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een bedrag van € 333 aan griffierecht geheven, in totaal derhalve € 666.

1.5.

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof, van belanghebbende, eenmaal in de zaak met kenmerk 18/00358, een griffierecht geheven van € 508,00. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur bij brief van 10 april 2019 nadere stukken ingediend. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting, waarop de zaken met de kenmerken 18/00358 en 18/00359 gelijktijdig zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 9 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [bestuurder] , bestuurder van belanghebbende, en [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en, door tussenkomst van de griffier, aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.10.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende en [de koper] B.V. hielden, ieder voor de helft, alle aandelen in [de vennootschap] B.V. (hierna: de vennootschap).

2.2.

Op 22 juni 2006 heeft belanghebbende al haar aandelen in de vennootschap verkocht aan [de koper] B.V. (hierna: de koper). Deze verkoop is schriftelijk vastgelegd in de ‘Overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen’ van [datum] 2006 (waarin belanghebbende is aangeduid als Verkoper). Daarin is het volgende opgenomen (voor zover van belang):

Artikel 2. Koopsom en wijze van betaling

2.1.

De koopsom voor de aandelen bedraagt € 2.500.000,- (twee miljoen vijfhonderdduizend Euro), nader te noemen “de vaste koopprijs”, vermeerderd met een bedrag dat volgens de hierna in artikel 3 omschreven earn-out regeling wordt vastgesteld, nader te noemen “de variabele koopprijs”.

2.2.

De vaste koopprijs van € 2.500.000,- wordt betaald op de wijze als omschreven in. de artikelen 4.4 sub a. t/m g. van de aandeelhoudersovereenkomst, zoals die luiden:

"Indien een partij ingevolge het bepaalde in art. 8 van de Statuten gebruik maakt van de mogelijkheid om aandelen van de andere partij te verwerven, dan is het de intentie van partijen om een regeling te treffen waarbij, anders dan voorzien in art 8.11 van de Statuten, voor de koper onder na te noemen omstandigheden, de mogelijkheid bestaat om de koopprijs van deze aandelen in termijnen te voldoen.

De alsdan overeen te komen betalingsregeling zal in alle gevallen de navolgende uitgangspunten dienen te bevatten:

(…)

d. Over het niet betaalde gedeelte van de koopprijs zal een rente verschuldigd zijn gelijk aan Euribor (3 maanden) vermeerderd met 3, met een minimum van 6% per jaar;

(…)"

2.3.

In aanvulling en in afwijking op/van de bovengenoemde bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst komen Verkoper en koper overeen ten aanzien van:

(…)

c. 4.4 sub d.

De rente wordt vastgesteld per iedere 1e dag van het kalender kwartaal op basis van het in het Financieel Dagblad gepubliceerde tarief van 3-maands Euribor vermeerderd met 3% met een minimum van 6% per jaar.

(…)

Artikel 3. Earn-out regeling

3.1.

De variabele koopprijs bedraagt 50% (vijftig procent) van de winst na belasting (“de winst”) boven de € 600.000,- (zeshonderdduizend Euro) over de boekjaren 2006 en 2007.

(…)

3.3.

De betaling van de variabele koopprijs zal uiterlijk op 10 juli 2007 voor het gedeelte dat betrekking heeft op het boekjaar 2006, respectievelijk op 10 juli 2008 voor het gedeelte dat betrekking heeft op boekjaar 2007, plaatsvinden.

3.4.

Indien in de bindend adviesprocedure (…) een hogere winst wordt vastgesteld en de variabele koopprijs derhalve naar boven wordt bijgesteld, zal dit deel van de variabele koopprijs binnen één week na vaststelling van de winst door Koper aan Verkoper worden betaald, een en ander vermeerderd met een rentevergoeding (zoals in artikel 2.3. sub c bedoeld) over de periode van 10 juli 2007 respectievelijk 10 juli 2008 tot het moment van betaling.

(…)

Artikel 6 De Aandeelhoudersovereenkomst, Managementovereenkomst

6.1.

Tenzij in de onderhavige overeenkomst daarvan wordt afgeweken, blijven alle bepalingen zoals opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst (…) onverkort van toepassing. (…).

2.3.

In de aandeelhoudersovereenkomst van 13 juli 2004 zijn belanghebbende en de koper in het bepaalde onder 4.2 het volgende overeengekomen (voor zover van belang):

"Indien een partij wel gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de aandelen te verwerven en deze partij verkoopt het aldus van de andere aandeelhouder verkregen pakket binnen een periode van 5 jaar na verkrijging van dit pakket, dan is deze partij gehouden het verschil tussen de aankoopprijs en de gerealiseerde verkoopprijs, voorzover die hoger is, binnen 14 dagen na de overdracht van dat pakket aan de andere partij te voldoen, in dier voege dat bij een verkoop binnen 1 jaar na tijdstip van verkrijging de andere partij gerechtigd is tot de volledige meeropbrengst, Bij een verkoop na 1 jaar, maar binnen 2 jaar tot 80% van deze meeropbrengst, na 2 jaar maar binnen 3 jaar tot 60% van deze meeropbrengst, na 3 jaar maar binnen 4 jaar tot 40% van deze meeropbrengst, na 4 jaar maar binnen 5 jaar tot 20%."

(hierna: het antispeculatiebeding).

In deze aandeelhoudersovereenkomst is in 4.4 nog het volgende overeengekomen (voor zover van belang):

"Indien een partij ingevolge het bepaalde in art. 8 van de Statuten gebruik maakt van de mogelijkheid om aandelen van de andere partij te verwerven, dan is het de intentie van

partijen om een regeling te treffen waarbij, anders dan voorzien in art 8.11 van de Statuten, voor de koper onder na te noemen omstandigheden ,de mogelijkheid bestaat om de koopprijs van deze aandelen in termijnen te voldoen.

De alsdan overeen te komen betalingsregeling zal in alle gevallen de navolgende uitgangspunten dienen te bevatten:

a. De koopprijs wordt ineens en volledig voldaan bij de overdracht van het aandelenpakket, tenzij koper adequaat aantoont de volledige koopprijs niet onder gebruikelijke condities te kunnen financieren;

(…)

d. Over het niet betaalde gedeelte van de koopprijs zal een rente verschuldigd zijn gelijk aan Euribor (3 maanden) vermeerderd met 3, met een minimum van 6% per jaar;"

2.4.

De koper heeft op 16 januari 2008 alle aandelen in de vennootschap aan een derde verkocht voor de som van € 8.500.000.

2.5.

Belanghebbende is tegen de koper een civiele procedure gestart voor onder meer de hoogte van de earn-outvergoeding over het jaar 2007 en de vergoeding inzake het antispeculatiebeding. Het vonnis van de civiele rechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2014 behoort tot de stukken van het geding. De civiele rechter heeft over voormelde vergoedingen het volgende beslist (voor zover van belang):

“De rechtbank

3.1.

verklaart voor recht dat [belanghebbende] [Hof: belanghebbende] recht had op betaling door [de koper] [Hof: de koper] van een earn-out vergoeding over 2007 ten bedrage van € 852.640,-, te vermeerderen met de contractuele rente van de 3-maands Euribor vermeerderd met 3% met een minimum van 6% per jaar, vanaf 10 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.2.

veroordeelt [de koper] [Hof: de koper] om aan [belanghebbende] [Hof: belanghebbende] te betalen een antispeculatievergoeding van € 465.809,20 (…), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 30 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,”

2.6.

Belanghebbende heeft in 2013 over de earn-outvergoeding van € 852.640 van de koper een bedrag aan rente ontvangen van € 138.611,90 (de contractuele rente). Die contractuele rente heeft betrekking op de periode 10 juli 2008 tot de datum van ontvangst in 2013 zoals is bepaald in de hiervoor in 2.2 vermelde ‘Overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen’.

2.7.

Belanghebbende heeft in 2014 over de antispeculatievergoeding van € 465.809,20 van de koper een bedrag aan wettelijke rente ontvangen van € 134.756,99. De wettelijke rente is, conform de beslissing van de civiele rechter, berekend over de periode 30 januari 2008 tot 24 oktober 2014.

2.8.

Belanghebbende en de Inspecteur zijn het met elkaar eens dat op de door de civiele rechter bepaalde earn-outvergoeding en antispeculatievergoeding de deelnemingsvrijstelling zoals geregeld in artikel 13, lid 1, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) van toepassing is.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Na intrekking van de grief over toerekening van rentebedragen aan de jaren 2008 en 2009 door belanghebbende ter zitting, betreft het geschil het antwoord op de vraag of de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de hiervoor in 2.6 en 2.7 vermelde vergoedingen aan contractuele rente en wettelijke rente.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, wijziging van de verliesvaststellingsbeschikking tot één met een vastgesteld verlies van € 224.012, vermindering van de aanslag 2014 tot één uitgaande van een belastbare winst van € 135.260 en wijziging van de verliesverrekeningsbeschikking tot één waarbij de te verrekenen verliezen van voorgaande jaren eveneens op € 135.260 wordt vastgesteld. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

4 Gronden

5 Beslissing