Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3718, BRE - 17 _ 500_501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3718, BRE - 17 _ 500_501

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 mei 2018
Datum publicatie
4 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:3718
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 500_501
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

Artikel 13 van de Wet Vpb - deelnemingsvrijstelling

In de procedure over de bij verkoop van de deelneming van belanghebbende overeengekomen earn-outvergoeding en antispeculatiebeding heeft de civiele rechter de hoogte van de vergoedingen vastgesteld alsmede de aan belanghebbende toekomende vergoeding van respectievelijk contractuele en wettelijke rente. De rechtbank is het niet met belanghebbende eens dat die rente onder de deelnemingsvrijstelling valt. Beide rentebedragen maken geen deel uit van de tegenprestatie voor de geleverde aandelen, maar zijn vergoedingen voor de overschrijdingen van de betaaldata.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/500 en 17/501

uitspraak van 25 mei 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [Plaats A] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 8 augustus 2015 voor het jaar 2013 de aanslag vennootschapsbelasting opgelegd en vastgesteld op nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag heeft de inspecteur bij beschikking het bedrag van het verlies van het jaar 2013 vastgesteld op € 85.401 (de verliesvaststellingsbeschikking) (zaaknummer 17/500).

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 juni 2016 voor het jaar 2014 de aanslag vennootschapsbelasting opgelegd en vastgesteld op nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag heeft de inspecteur een verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld waarbij de belastbare winst over 2014 van € 270.017 is verrekend met verliezen uit voorafgaande jaren tot hetzelfde bedrag (de verliesverrekeningsbeschikking) (zaaknummer 17/501).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor genoemde verliesvaststellingsbeschikking en verliesverrekeningsbeschikking bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 26 januari 2017, ontvangen bij de rechtbank op 27 januari 2017, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal het bedrag van € 333 aan griffierecht geheven, dus in totaal € 666.

1.5.

De inspecteur heeft voor beide zaken één verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd op 20 april 2018. Bij brief van 17 april 2018 heeft de rechtbank deze termijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende en [B BV] hielden, ieder voor de helft, alle aandelen in [C BV] (hierna: [C BV] ).

2.2.

Op [DATUM] 2006 heeft belanghebbende al haar aandelen in [C BV] verkocht aan [B BV] (hierna: de koper). Deze verkoop is schriftelijk vastgelegd in de ‘Overeenkomst tot koop en verkoop’ van 30 juni 2006. Daarin is het volgende opgenomen (voor zover van belang):

Artikel 2. Koopsom en wijze van betaling

2.1.

De koopsom voor de aandelen bedraagt € 2.500.000,- (twee miljoen vijfhonderdduizend Euro), nader te noemen "de vaste koopprijs", vermeerderd met een bedrag dat volgens de hierna in artikel 3 omschreven earn-out regeling wordt vastgesteld, nader te noemen "de variabele koopprijs".

2.2.

De vaste koopprijs van, € 2.500.000,- wordt betaald op de wijze als omschreven in. de artikelen 4.4 sub a. t/m g. van de aandeelhoudersovereenkomst, zoals die luiden:

"Indien een partij ingevolge het bepaalde in art. 8 van de Statuten gebruik maakt van de mogelijkheid om aandelen van de andere partij te verwerven, dan is het de intentie van partijen om een regeling te treffen waarbij, anders dan voorzien in art 8.11 van de Statuten, voor de koper onder na te noemen omstandigheden, de mogelijkheid bestaat om de koopprijs van deze aandelen in termijnen te voldoen.

De alsdan overeen te komen betalingsregeling zal in alle gevallen de navolgende uitgangspunten dienen te bevatten:

(…)

d. Over het niet betaalde gedeelte van de koopprijs zal een rente verschuldigd zijn gelijk aan Euribor (3 maanden) vermeerderd met 3, met een minimum van 6% per jaar;

(…)

2.3.

In aanvulling en in afwijking op/van de bovengenoemde bepalingen van de

aandeelhoudersovereenkomst komen Verkoper en koper overeen ten aanzien van:

(…)

c. 4.4 sub d.

De rente wordt vastgesteld per iedere 1e dag van het kalender kwartaal op basis van het in het Financieel Dagblad gepubliceerde tarief van 3-maands Euribor vermeerderd met 3% met een minimum van 6% per jaar.

(…)

Artikel 3. Earn-out regeling

3.1.

De variabele koopprijs bedraagt 50% (vijftig procent) van de winst na belasting ("de,winst") boven de € 600.000,- (zeshonderdduizend Euro) over de boekjaren 2006 en 2007.

(…)

3.3.

De betaling van de variabele koopprijs zal uiterlijk op 10 juli 2007 voor het gedeelte dat betrekking heeft op het boekjaar 2006, respectievelijk op 10 juli 2008 voor het gedeelte dat betrekking heeft op boekjaar 2007, plaatsvinden.’

3.4.

Indien in de bindend adviesprocedure, (…), een hogere winst wordt vastgesteld en de variabele koopprijs derhalve naar boven wordt bijgesteld, zal dit deel van de variabele koopprijs binnen één week na vaststelling van de winst door Koper aan Verkoper worden betaald, een en ander vermeerderd met een rentevergoeding (zoals in artikel 2.3. sub c bedoeld) over de periode van 10 juli 2007 respectievelijk 10 juli 2008 tot het moment van betaling.

(…)

Artikel 6 De Aandeelhoudersovereenkomst, Managementovereenkomst

6.1.

Tenzij in de onderhavige overeenkomst daarvan wordt afgeweken, blijven alle bepalingen zoals opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst (…) onverkort van toepassing. (…).”

2.3.

In de aandeelhoudersovereenkomst van 13 juli 2004 zijn belanghebbende en de koper in het bepaalde onder 4.2 het volgende overeengekomen (voor zover van belang):

“Indien een partij wel gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de aandelen te verwerven en deze partij verkoopt het aldus van de andere aandeelhouder verkregen pakket binnen een periode van 5 jaar na verkrijging van dit pakket, dan is deze partij gehouden het verschil tussen de aankoopprijs en de gerealiseerde verkoopprijs, voorzover die hoger is, binnen 14 dagen na de overdracht van dat pakket aan de andere partij te voldoen, in dier voege dat bij een verkoop binnen 1 jaar na tijdstip van verkrijging de andere partij gerechtigd is tot de volledige meeropbrengst. Bij een verkoop na 1 jaar, maar binnen 2 jaar tot 80% van deze meeropbrengst, na 2 jaar maar binnen 3 jaar tot 60% van deze meeropbrengst, na 3 jaar maar binnen 4 jaar tot 40% van deze meeropbrengst, na 4 jaar maar binnen 5 jaar tot 20%.” (hierna: het antispeculatiebeding)

In deze overeenkomst is in 4.4 nog het volgende overeengekomen (voor zover van belang):

Indien een partij ingevolge het bepaalde in art. 8 van de Statuten gebruik maakt van de mogelijkheid om aandelen van de andere partij te verwerven, dan is het de intentie van

partijen om een regeling te treffen waarbij, anders dan voorzien in art 8.11 van de Statuten, voor de koper onder na te noemen omstandigheden ,de mogelijkheid bestaat om de koopprijs van deze aandelen in termijnen te voldoen.

De alsdan overeen te komen betalingsregeling zal in alle gevallen de navolgende uitgangspunten dienen te bevatten:

a. De koopprijs wordt ineens en volledig voldaan bij de overdracht van het aandelenpakket, tenzij koper adequaat aantoont de volledige koopprijs niet onder gebruikelijke condities te kunnen financieren;

(…)

d. Over het niet betaalde gedeelte van de koopprijs zal een rente verschuldigd zijn gelijk aan Euribor (3 maanden) vermeerderd met 3, met een minimum van 6% per jaar;”

2.4.

De koper heeft op [DATUM] 2008 alle aandelen in [C BV] aan een derde verkocht voor de som van € 8.500.000.

2.5.

Belanghebbende is tegen de koper een civiele procedure gestart voor onder meer de hoogte van de earn-outvergoeding over het jaar 2007 en de vergoeding inzake het antispeculatiebeding. Het vonnis van de civiele rechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2014 behoort tot de stukken van het geding. De civiele rechter heeft over voormelde vergoedingen het volgende beslist (voor zover van belang):

“De rechtbank

3.1.

verklaart voor recht dat [belanghebbende] [toevoeging rb: belanghebbende] recht had op betaling door [B BV] [toevoeging rb: de koper] van een earn-out vergoeding over 2007 ten bedrage van € 852.640,-, te vermeerderen met de contractuele rente van de 3-maands Euribor vermeerderd met 3% met een minimum van 6% per jaar, vanaf 10 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,

3.2.

veroordeelt [B BV] om aan [belanghebbende] te betalen een antispeculatievergoeding van € 465.809,20 (…), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 30 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,”

2.6.

Belanghebbende heeft in 2013 over de earn-outvergoeding van € 852.640 van de koper een bedrag aan rente ontvangen van € 138.611,90 (de contractuele rente). Die contractuele rente heeft betrekking op de periode 10 juli 2008 tot de datum van ontvangst in 2013 zoals is bepaald in de 2.2 vermelde overeenkomst.

2.7.

Belanghebbende heeft in 2014 over de antispeculatievergoeding van € 465.809,20 van de koper een bedrag aan wettelijke rente ontvangen van € 134.756,99. De wettelijke rente is, conform de beslissing van de civiele rechter, berekend over de periode 30 januari 2008 tot 24 oktober 2014.

2.8.

Belanghebbende en de inspecteur zijn het met elkaar eens dat op de door de civiele rechter bepaalde earn-outvergoeding en antispeculatievergoeding de deelnemingsvrijstelling zoals geregeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) van toepassing is.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is uitsluitend in geschil of op de door belanghebbende ontvangen rentebedragen vermeld in 2.6 en 2.7 de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, voor 2013 tot wijziging van de verliesvaststellingsbeschikking tot één met een vastgesteld verlies € 224.012 en voor 2014 tot verlaging van de belastbare winst tot € 135.260 uitmondend in wijziging van de verliesverrekeningsbeschikking tot één waarbij de te verrekenen verliezen van voorgaande jaren eveneens op € 135.260 wordt vastgesteld. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.


4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing