Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3471, 18/00232 en 18/00233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3471, 18/00232 en 18/00233

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 september 2019
Datum publicatie
20 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3471
Formele relaties
Zaaknummer
18/00232 en 18/00233

Inhoudsindicatie

Toeristenbelasting. Belanghebbende is niet als exploitant van de minicamping en de vakantiewoningen aan te merken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00232 en 18/00233

Uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

hierna: de Heffingsambtenaar,

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 maart 2018, nummers BRE 16/10121 en 16/10123 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag toeristenbelasting opgelegd naar een bedrag van € 3.850 en voor het jaar 2015 een aanslag toeristenbelasting opgelegd naar een bedrag van € 4.200. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Heffingsambtenaar van 21 november 2016 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 92.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen vernietigd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 92 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting van 17 april 2019 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

1.7.

De Heffingsambtenaar heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde partijen de gelegenheid te geven om te bezien of zij in onderling overleg de geschilpunten konden oplossen.

1.9.

Partijen zijn er niet in geslaagd om tot een oplossing te komen en hebben het Hof gevraagd de zaak verder te behandelen.

1.10.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen vóór de zitting van 29 augustus 2019 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.11.

Bij brief van 20 augustus 2019 heeft gemachtigde het Hof bericht dat hij zich terugtrekt als gemachtigde van belanghebbende. Er is niet verzocht om uitstel van de zitting.

1.12.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 augustus 2019 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 3] . Belanghebbende is niet verschenen.

1.13.

Bij aanvang van de nadere zitting is, zoals ook al uit de uitnodiging voor de zitting blijkt, erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 17 april 2019 was samengesteld uit mrs. Gladpootjes, Pieterse en Geerling, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mrs. Gladpootjes, Harthoorn en Pieterse, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond op 17 april 2019.

1.14.

Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de onderzoeken ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaresse van een perceel aan de [adres] te [woonplaats] , waarop met vakantiewoningen en een kampeerterrein (hierna: de minicamping) gelegenheid tot verblijf wordt gegeven aan toeristen.

2.2.

Belanghebbende heeft op 27 december 2013 een overeenkomst met [A BV] (hierna: [A BV] ) gesloten, waarin wordt overeengekomen dat belanghebbende de vakantiewoningen en de minicamping verhuurt aan [A BV] . Onder punt 5 van de overeenkomst is bepaald dat [A BV] gedurende de jaren 2014, 2015 en 2016 het gehuurde op eigen naam en voor eigen rekening en risico aan derden mag verhuren.

2.3.

Bij overeenkomst van 6 april 2015 tussen belanghebbende, [A BV] , [B CV] (hierna: [B CV] ) en [gemachtigde] , is overeengekomen dat [B CV] met ingang van 1 april 2015 in de plaats treedt van [A BV] voor wat betreft hetgeen is overeengekomen in de onder 2.2 vermelde overeenkomst.

2.4.

[B CV] is opgericht op [datum 1] 2015. Beherend vennoot is [C BV] . Onbekend is wie de commanditaire vennoten zijn.

2.5.

Blijkens de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2014 van de gemeente Veere van 12 december 2013 respectievelijk de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2015 van de gemeente Veere van 18 december 2014 (hierna: de Verordeningen) loopt het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober.

2.6.

Voor het jaar 2015 heeft de Heffingsambtenaar niet alleen aan belanghebbende een aanslag toeristenbelasting opgelegd voor de vakantiewoningen en de minicamping maar ook aan [B CV] , eveneens naar een bedrag van € 4.200. Die aanslag staat onherroepelijk vast.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is belanghebbende belastingplichtig voor de toeristenbelasting ter zake van de vakantiewoningen en de mini-camping?

II. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn de aanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld?

III. Heeft de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding van werkelijke proceskosten uitgesproken?

Belanghebbende is van mening dat de eerste en tweede vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Voor hetgeen hieraan op de eerste zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het door belanghebbende ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor wat betreft de toegekende proceskostenvergoeding en tot vergoeding van de werkelijke proceskosten.

4 Gronden

5 Beslissing