Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3542, 18/00684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3542, 18/00684

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 september 2019
Datum publicatie
21 december 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3542
Formele relaties
Zaaknummer
18/00684

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd en niet door het gerechtshof geselecteerd om te worden gepubliceerd. Derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00684

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 oktober 2018, nummer AWB 17/399, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot de hierna te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan van de door haar over het tweede kwartaal 2016 verschuldigde omzetbelasting. De voldoening op aangifte van € 1.295 is door de Inspecteur op 20 juli 2016 ontvangen. Naar aanleiding van het tegen deze voldoeningop aangifte gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2016 besloten van dit bedrag geen teruggaaf te verlenen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

De griffier heeft een griffierecht geheven van € 508,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en [B] en haar gemachtigde [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op [datum 1] 1939 is in [vestigingsplaats] [de Vereniging] (hierna: de Vereniging) opgericht. In het Ondernemingsplan [ondernemingsplan] van september 2015 is opgenomen:

‘1.2. Bedrijfsidee

[de winkel] neemt om niet goed herbruikbare goederen in en biedt deze te koop aan om zodoende inkomsten te verwerven die worden ingezet voor de realisering van de doelstellingen van [de Vereniging] , dit voor zover daardoor het voortbestaan en de continuïteit van de winkel niet in gevaar komen (…).

2.1.1

Het bedrijf neemt de volgende producten in:

Kleding, boeken, geluid- en beelddragers, speelgoed, huishoudelijke artikelen, elektronica, textiel, witgoed, curiosa en overige zaken. Elektronica en volumineuze goederen, zoals meubels, worden alleen ingenomen wanneer deze zich in uitzonderlijk goede staat bevinden en voor deze goederen een markt bestaat. In zijn algemeenheid dient van de in te nemen producten redelijkerwijs te kunnen worden aangenomen dat deze verkoopbaar zijn.

2.1.2

Kenmerken van de producten

Herbruikbare en kwalitatief goede producten welke goedkoper zijn dan in de reguliere markt worden aangeboden. De producten zijn hierdoor voor een brede groep consumenten bereikbaar.(…)

2.2.2.

Behoeften en koopmotieven

De klanten van [de winkel] hebben de volgende behoeften en koopmotieven:

- Duurzaamheids/recyclinggedachte;

- Het kopen van artikelen voor een (zeer) beperkt budget;

- Het zoeken naar “koopjes en hebbedingetjes”. (…)

2.2.5

Concurrenten

Binnen de gemeente [gemeente] is er concurrentie in de vorm van tweedehands kleding winkels. In [plaats 1] en [plaats 2] zijn de respectievelijke [winkel 1] en [winkel 2] gevestigd, welke op dit moment veel goederen in de gemeente [gemeente] inzamelen. Om deze goederenstroom om te buigen naar [de winkel] moet in de publiciteit rond het opstarten van [de winkel] , de doelstelling van de winkel krachtig worden benadrukt.(…)

3.1.2.

Prijs producten

De prijzen zijn concurrerend met die van andere kringloopwinkels. Bij de prijsvorming wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de doelgroep minder draagkrachtige inwoners van de gemeente [gemeente] . (…)

2.2.

Op 28 oktober 2015 heeft de Vereniging aan de Inspecteur meegedeeld van plan te zijn om door middel van een stichting een winkel in tweedehandsgoederen te starten en verzocht om een standpuntbepaling inzake de omzetbelastingplicht van die stichting. De Inspecteur heeft op 28 december 2015 het standpunt ingenomen dat de op te richten stichting als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert en geen sprake is van een vrijstelling.

2.3.

De Vereniging heeft op [datum 2] 2016 belanghebbende opgericht. Belanghebbende heeft volgens artikel 2 van de statuten ten doel:

“goederen in te zamelen en deze te koop aan te bieden ten einde fondsen te verwerven om goede doel instellingen van [de Vereniging] van de nodige middelen te voorzien ten einde hun doelstellingen te kunnen realiseren.”

Belanghebbende verwezenlijkt haar doel door een winkel in [gemeente] te exploiteren waar veelal door particulieren afgestane gebruikte goederen, met name kledingstukken, verkocht worden. De exploitatie geschiedt feitelijk door vrijwilligers, die geen kostenvergoeding daarvoor ontvangen. Belanghebbende en de Vereniging zijn door de Belastingdienst aangewezen als algemeen nut beogende instellingen in de zin van artikel 5b van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen.

2.4.

Het bestuur van belanghebbende heeft standaardprijzen voor de goederen bepaald, maar daarvan kan door de vrijwilligers in de winkel worden afgeweken. Er kan worden afgeweken van de standaardprijs als de financiële situatie van een koper daarvoor aanleiding geeft. Vanwege het opvoedkundig aspect worden de goederen in beginsel niet ‘om niet’ verkocht. De kleding die niet wordt verkocht, wordt weggegeven aan hulpbehoevende mensen in Moldavië. Andere goederen die niet worden verkocht worden aangeboden aan de gemeentelijke milieustraat.

2.5.

Bij de ingang van de winkel hangt een bord met de mededeling:

“Juridische mededeling van de [belanghebbende]

Geachte aanbieder van goederen voor [de winkel] , Als u goederen bij ons komt brengen gaat dat juridisch als volgt: U verkoopt de goederen aan ons voor dezelfde prijs als die waarvoor wij de goederen doorverkopen aan de koper. Wij bepalen die verkoopprijs. Die verkoopprijs kan nihil zijn, maar ook een bepaald bedrag. Als de goederen doorverkocht worden voor een bepaald bedrag dan heeft u dat bedrag geschonken aan de [belanghebbende] , die dat bedrag gebruikt voor de goede doelen van [de Vereniging] , werkzaam in de gemeente [gemeente] .”

Ten tijde van het tweede kwartaal 2016 hing deze mededeling er nog niet.

2.6.

Het dossier bevat drie verklaringen van personen die goederen aan belanghebbende beschikbaar hebben gesteld ter verkoop of ter schenking aan mensen die tot de doelgroep van de vereniging horen. Deze verklaringen zijn in april 2017 opgesteld. In één van die verklaringen staat:

“ik lever regelmatig goederen (…) in bij het innamepunt van de winkel van [de stichting] in [plaats 3] , zodat deze goederen worden gebruikt voor het goede doel. (…) Als de stichting de goederen verkoopt dan is het mijn uitdrukkelijke bedoeling dat de opbrengst daarvan wordt gebruikt voor de armenzorg. (…) Wat ik in ieder geval niet wil is dat 21% van de opbrengst van de goederen die ik heb afgestaan naar de Belastingdienst moet. Ik schenk dan ook graag de opbrengst van de goederen aan de stichting en ben blij dat ik op deze manier iets kan betekenen voor het goede doel”.

In de tweede verklaring staat onder meer:

“Ik schenk de spullen die ik inlever aan [de winkel] met de uitdrukkelijke intentie dat de volledige opbrengst daarvan wordt ingezet voor de doel dat [de Vereniging] nastreeft, te weten het verlenen van hulp aan mensen in acute materiële nood.”

In de derde verklaring staat onder meer:

“Ik kies er bewust voor de spullen die ik niet meer gebruik te schenken aan [de winkel] , omdat ik het werk van [de Vereniging] erg waardeer.”

2.7.

In een notitie van de staatssecretaris van Financiën van 14 juni 2000 (Persbericht Ministerie van Financiën, 14 juni 2000, LJN WV2000/415, V-N 2000/30.17) is (onder meer) het volgende opgenomen:

“Onder de huidige omstandigheden ondervindt de kringloopsector echter weinig tot geen voordeel van de margeregeling. Een oplossing voor deze situatie heeft de richtlijn niet. Daarom is de sector sinds enige tijd op zoek naar een manier om een inkoopprijs te genereren. Het meest recente - en tot nu toe tevens meest realistische - initiatief is om aan de inbrengers van goederen een vergoeding te betalen voor hetgeen zij inbrengen en daarbij het verzoek te doen om deze vergoeding direct weer af te staan aan een aan de kringloopsector gelieerde algemeen nut beogende instelling. Op deze manier kunnen de individuele kringloopwinkels effectief gebruik maken van de margeregeling terwijl de betaalde inkoopprijs voor de sector behouden blijft.

Hoewel deze plannen van de kringloopsector enigszins gekunsteld aandoen, kan er uit oogpunt van de systematiek van de BTW-heffing weinig bezwaar tegen bestaan. Voorwaarde is wel dat de vergoeding daadwerkelijk aan de inbrenger wordt verstrekt en dat de inbrenger volledig vrij is om de vergoeding al dan niet af te staan aan de aan de kringloop gelieerde instelling. De sector heeft gezegd, de uitgewerkte plannen nog aan mij voor te leggen. Indien deze niet wezenlijk afwijken van het vorenstaande kan dat een oplossing zijn.”

2.8.

Belanghebbende heeft ter zake van de verkopen van goederen vanuit de winkel in het tweede kwartaal 2016 omzetbelasting aangegeven. De behaalde omzet (inclusief omzetbelasting) bedroeg in dit kwartaal € 10.600.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1) Verricht belanghebbende vanuit haar winkel leveringen van goederen onder bezwarende titel, en kwalificeert belanghebbende uit dien hoofde als ondernemer voor de omzetbelasting? Zo ja:

2) Resulteert toepassing van de margeregeling door belanghebbende in een winstmarge van nihil?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een vermindering van de voldoening op aangifte tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing