Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3654, 15/01152
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3654, 15/01152
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2019
- Datum publicatie
- 20 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:3654
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:5630, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:45
- Zaaknummer
- 15/01152
Inhoudsindicatie
Belanghebbende doet aangifte IB/PVV 1997 naar een inkomen van nihil. De Inspecteur stelt de aanslag 1997 vast met een aanzienlijke correctie. Het na verloop van de termijn daartegen gemaakte bezwaar, acht het Hof ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel het aanslagbiljet tijdig naar het juiste adres in Polen is verzonden, heeft de Inspecteur, na retourontvangst van het bij aangetekende post verzonden aanslagbiljet, onterecht geen navraag gedaan naar de postbezorging daarvan en ten onrechte geen stappen ondernomen de aanslag alsnog ter kennis van belanghebbende te brengen.
Het Hof komt tot het oordeel dat de woonplaats van belanghebbende, alleen, in Nederland is gelegen. De Inspecteur heeft terecht f 78.000 aan gebruikelijk loon tot het belastbaar inkomen gerekend. Voorts dient een deel van de door belanghebbende gedane contante opnamen tot zijn belastbaar inkomen te worden gerekend en dat is belast tegen 25%. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01152
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , domicilie gekozen hebbend te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 augustus 2015, nummer AWB 13/2904, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende, met dagtekening 29 december 2000, opgelegd een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 1997 (hierna: de aanslag) naar een belastbaar inkomen van f 578.000 en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van f 32.205. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak van 23 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende is ook betreffende de opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 1998, 1999 en 2000 bij de Rechtbank in beroep gekomen, aldaar geregistreerd onder de nummers 13/2905 respectievelijk 13/2906 en 13/2907. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende, eenmaal in de zaak met nummer 13/2904, een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft bij haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard en een vergoeding voor immateriële schade, van het betaalde griffierecht en van de proceskosten verleend.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende is ook betreffende de aanslagen IB/PVV voor de jaren 1998, 1999 en 2000 bij het Hof in hoger beroep gekomen, aldaar geregistreerd onder de kenmerken 15/01153 respectievelijk 15/01155 en 15/01158. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende, eenmaal in de onderhavige zaak, een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de hierna te noemen zitting bij brief van 10 april 2017, gegevens betreffende de uitwisseling van inlichtingen met de Poolse belastingautoriteiten, ingediend. De brief en die gegevens zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting, waarbij onder meer gezamenlijk zijn behandeld de zaken met kenmerk 15/01152, 15/01153, 15/01155 en 15/01158, heeft plaatsgehad op 20 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft op de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 Awb geschorst en daarbij, met instemming van partijen bepaald, dat de behandeling van de zaken op een zitting na 1 oktober 2017 wordt voortgezet. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het onderzoek ter nadere zitting, waarbij onder meer de zaken met kenmerk 15/01152, 15/01153, 15/01155 en 15/01158 gezamenlijk zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 24 november 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn zoon, [de zoon] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft op de nadere zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zeven bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft het onderzoek ter nadere zitting met toepassing van artikel 8:64 Awb geschorst, nadat partijen hebben toegezegd met elkaar in overleg te gaan teneinde in de onderhavige zaken een compromis te beproeven. Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Bij zijn brief van 9 januari 2018 heeft de Inspecteur het Hof meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Partijen hebben, op grond van artikel 8:58 Awb, vóór de hierna te noemen zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek op de derde zitting, waarbij de zaken met kenmerk 15/01152, 15/01153, 15/01155 en 15/01158 gezamenlijk zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 9 november 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Bij aanvang van de derde zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zittingen op 20 april 2017 en 24 november 2017 was samengesteld uit mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. M. Harthoorn, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, mr. M. Harthoorn en mr. drs. L.B.M. Klein Tank, en dat de zaken worden voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, Awb, in de stand waarin deze zich bevonden op 24 november 2017. Partijen hebben zich (desgevraagd) daarmee akkoord verklaard.
Belanghebbende heeft op de derde zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de derde zitting het onderzoek gesloten.
Van de derde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft bij het Bevolkingsregister van de gemeente [gemeente] opgaaf gedaan van zijn vertrek uit Nederland en emigratie naar Polen per 2 januari 1997. Volgens het bevolkingsregister was zijn laatste woonadres [adres 1] te [gemeente] (hierna, ook wel aangeduid als: [adres 1] ).
De Inspecteur heeft op 13 juni 1997 aan het bij hem van belanghebbende bekende adres te Polen gezonden een formulier “Opgaaf Informatie emigratie belanghebbende” en een aangiftebiljet IB/PVV voor 1997 “Bij overlijden of emigratie” (hierna: de aangifte IB/PVV 1997), waarbij is vermeld dat die aangifte vóór 1 september 1997 moet worden ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd op vermeld formulier en aangifte gedaan. De aangifte IB/PVV 1997 is op 11 juli 1997 bij de Inspecteur binnengekomen. Belanghebbende heeft daarin een inkomen van nihil aangegeven. In de aangifte IB/PVV 1997 heeft belanghebbende vermeld dat het op het aangiftebiljet ingevulde (Poolse) adres onjuist was en dat gecorrigeerd in:
[adres 2]
[nummer] [plaats 2] (hierna: het Poolse adres).
Belanghebbende heeft op 13 februari 1995 opgericht [A] , gevestigd te [plaats 2] , Polen (hierna: [A] ), waarvan hij directeur en enig aandeelhouder is. [A] heeft overeenkomsten gesloten met Nederlandse tuinders waarin is bepaald dat [A] toekomstige oogsten van Nederlandse tuinders zal opkopen, die oogsten in het oogstseizoen met Poolse landarbeiders van het land zal halen en de gerealiseerde oogst zal aanbieden aan de veiling in Nederland.
Belanghebbende verricht zijn werkzaamheden ten behoeve van [A] namens [B BV] , gevestigd [adres 3] te [plaats 3] (hierna: [B BV] ). Sinds de oprichting op [datum] 1992 is belanghebbende bestuurder, enig werknemer en enig aandeelhouder van [B BV] .
Tegen onder meer [A] en belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dit kader hebben in 1997 op verschillende plaatsen huiszoekingen plaatsgevonden, waaronder op [adres 1] . Op 18 november 1997 heeft de Inspecteur toestemming gekregen de uit dit onderzoek verkregen informatie te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbende.
In dit verband heeft de Inspecteur zeven in beslaggenomen kwitanties van de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) verkregen. Het betreffen kwitanties van contante geldopnamen van de bankrekening bij de KBL op naam van [A] met rekeningnummer [rekeningnummer] , tot welke rekening belanghebbende als enige gemachtigd is en belanghebbende getekend heeft voor de ontvangst van de contante opnamen. Belanghebbende heeft in 1996 zes keer in contanten bedragen opgenomen van deze bankrekening en blijkens de enige kwitantie van 1997 heeft hij met valutadatum 4 februari 1997 een bedrag van f 154.000 van die bankrekening opgenomen.
Bij brief van 9 november 2000 deelt de Inspecteur belanghebbende mee van mening te zijn dat belanghebbende op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en het Belastingverdrag Nederland-Polen 1979 (hierna: het Verdrag) in het jaar 1997 in Nederland woont waarbij hij zich, onder meer, op de volgende gegevens baseert:
- belanghebbende heeft een substantieel deel van het jaar 1997 in Nederland feitelijk verblijf gehouden en hem stond woonruimte aan [adres 1] bij voortduring ter beschikking;
- belanghebbende was in 1997 directeur-enig aandeelhouder van [B BV] en belanghebbende heeft voor [B BV] in 1997 in Nederland vele werkzaamheden tegen beloning verricht en overigens zijn geen inkomsten en vermogen in de aangifte vermeld;
- in de aangifte vennootschapsbelasting 1997 van [B BV] (hierna: de aangifte VPB 1997 van [B BV] ) wordt de woonruimte aan [adres 1] als verblijfplaats van belanghebbende genoemd;
- in belanghebbendes aangifte IB/PVV 1997 zijn geen gegevens vermeld, die aannemelijk zouden kunnen maken, dat het middelpunt van de levensbelangen van belanghebbende is verplaatst.
De Inspecteur deelt verder mee voornemens te zijn het in de aangifte IB/PVV 1997 vermelde inkomen van nihil te corrigeren. Ten eerste, omdat in de aangifte VPB 1997 van [B BV] een bedrag van f 25.000 aan loonkosten is opgenomen. Daaraan wordt toegevoegd, dat op grond van (het per 1 januari 1997 ingevoerde) artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) aan gebruikelijk loon een bedrag van f 78.000 in aanmerking kan worden genomen. Voorts kondigt de Inspecteur aan een bedrag van f 500.000 te corrigeren ter zake van opnames in 1997 door belanghebbende van de bankrekeningen van [A] , omdat niet aannemelijk wordt geacht dat de door belanghebbende gedane opnames geheel of ten dele voor zakelijke doeleinden van [A] zijn aangewend. De Inspecteur deelt mee voornemens te zijn het belastbaar inkomen te bepalen op f 578.000 en belanghebbende aan te merken als binnenlands belastingplichtig.
De Inspecteur biedt belanghebbende drie weken de gelegenheid op zijn brief van 9 november 2000 te reageren en daarbij een aantal vragen te beantwoorden. De Inspecteur heeft deze brief zowel per aangetekende post als ook met normale post naar het Poolse adres verzonden. De aangetekend verzonden brief is onbestelbaar retour gekomen bij de Inspecteur.
De Inspecteur heeft van belanghebbende geen reactie op voornoemde brief ontvangen.
De Inspecteur heeft de aanslag naar een belastbaar inkomen van f 578.000 vastgesteld. Het daarvan opgemaakte aanslagbiljet heeft als dagtekening 29 december 2000 en is gericht aan belanghebbende op het Poolse adres. De Inspecteur geeft aan op 7 december 2000 de aanslag per aangetekende post te hebben verzonden aan belanghebbende op het Poolse adres.
De aangetekende zending is op 8 januari 2001 onbestelbaar en met ongeopende envelop door de Inspecteur retour ontvangen. Tot de stukken behoren een kopie van de retour ontvangen envelop en van het aanslagbiljet. De envelop is blijkens het poststempel op 7 december 2000 in [plaats 1] ter post bezorgd en verder voorzien van een sticker “Aangetekend”, alsmede van het verzendbewijs voor aangetekende verzending, beide met hetzelfde barcodenummer.
Tot de gedingstukken behoort een met dagtekening 23 maart 2001 per aangetekende post aan het Poolse adres verzonden aanmaning voor de betaling van de aanslag, welke zending begin mei 2001 onbestelbaar retour is gekomen bij de Inspecteur.
Bij brief van 18 december 2001 bericht [C] , verbonden aan [kantoor] te [kantoorplaats] , als advocaat gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), de Belastingdienst/Ondernemingen Eindhoven dat belanghebbende ter ore is gekomen dat ter zake van een beweerdelijk aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting 1997 executoriaal derdenbeslag is gelegd, dat belanghebbende onbekend is met de aanslag en dat ter zake daarvan gelegde beslagen opgeheven en eventueel uitgewonnen bedragen gerestitueerd dienen te worden. Verder sommeert de gemachtigde om toezending van alle bescheiden van de aanslag.
Op verzoek van de Inspecteur overlegt de gemachtigde bij brief van 24 december 2001 een machtiging van belanghebbende, die ziet op de vertegenwoordiging ter zake van diens fiscale aangelegenheden in de ruimste zin.
Bij brief van 16 januari 2002 verzoekt de gemachtigde nogmaals om toezending van een kopie van de aanslag inkomstenbelasting 1997. Voorts geeft hij aan dat als de beweerdelijke aanslag daadwerkelijk blijkt te bestaan, de brief (van 16 januari 2002) tevens opgevat dient te worden als een bezwaarschrift tegen de aanslag.
De Inspecteur verstrekt bij brief van 17 januari 2002 enige gegevens betreffende de aanslag.
In zijn brief van 21 januari 2002 verzoekt de gemachtigde de Inspecteur voor de derde keer om toezending van de aanslag inkomstenbelasting 1997, alsmede van daaraan te relateren bescheiden. Bij zijn brief van 31 januari 2002 stuurt de Inspecteur de gemachtigde een kopie van het aanslagbiljet toe.
Het rapport van 18 november 2002 van een door de Inspecteur voor de periode 2 januari 1997 tot en met augustus 2000 ingesteld woonplaatsonderzoek betreffende belanghebbende (hierna: het woonplaatsrapport) behoort tot de gedingstukken. In het woonplaatsrapport concludeert de Inspecteur dat, gelet op de daarin vastgestelde feiten, verkregen verklaringen en bescheiden, belanghebbende zijn woonplaats, in ieder geval tot het overlijden op 5 augustus 2000 van [mw. D] , de hoofdbewoonster van [adres 1] (hierna: [mw. D] ), op het adres [adres 1] had. [adres 1] is gelegen tegenover het vestigingsadres van [B BV] (zie 2.2).
Van het op 11 december 2000 aangevangen boekenonderzoek ingesteld bij [B BV] , waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting over de jaren 1996 tot en met 2000 van [B BV] zijn onderzocht, is het rapport van 20 december 2004 (hierna: het controlerapport) opgemaakt, dat tot de stukken behoort.
Bij brief van 11 juli 2012 deelt de Inspecteur belanghebbende mee de problematiek uit de bezwaarschriften van belanghebbende ingediend voor de jaren 1997 tot en met 2008 in kaart te brengen en verzoekt om instemming met het uitstellen van het doen van uitspraak op die bezwaarschriften tot 31 december 2012. Belanghebbende wijst dit verzoek af.
Bij de uitspraak van de Inspecteur is het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
In de onder 1.4 genoemde gegevens hebben de Poolse belastingautoriteiten meegedeeld dat belanghebbende in Polen een aangiftebiljet voor het jaar 1997 heeft ingediend, waarin enkel aangifte is gedaan van (een bedrag van 137,42 PLN als inkomsten van) de opbrengst van 1% van de aandelen in [E S C] , en dat voor de jaren 1998 tot en met 2001 door belanghebbende geen aangiften zijn gedaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het bezwaar tegen de aanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Zo neen, is de aanslag tijdig opgelegd?
III. Zo ja, is de (fiscale) woonplaats van belanghebbende gelegen in Nederland?
IV. Zo neen, is Nederland heffingsbevoegd over het gebruikelijk loon?
V. Is sprake van een winstuitdeling en, zo ja, hoe hoog is de uitdeling en tegen welk tarief is de uitdeling belast?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan op de drie zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van elk van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, alsmede van de aanslag en de beschikking heffingsrente en vergoeding van de immateriële schade van belanghebbende, van het griffierecht en van de door hem gemaakte kosten van bezwaar en de proceskosten. De Inspecteur concludeert tot, primair, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, subsidiair, gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, handhaving van de aanslag en de beschikking heffingsrente, en, meer subsidiair, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 578.000, waarbij een bedrag van f 500.000 wordt belast tegen 25%.