Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:377, 17/00457 tot en met 17/00459
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:377, 17/00457 tot en met 17/00459
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 januari 2019
- Datum publicatie
- 3 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:377
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3352, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:173
- Zaaknummer
- 17/00457 tot en met 17/00459
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Tarief. Volgens artikel 32 Wet OB wordt belanghebbende geacht zijn leveringen in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het tegendeel aantoont. Over het vervoer vanaf belanghebbende naar zijn afnemer heeft belanghebbende verklaard dat hij het transport van de auto’s niet heeft geregeld, en die transporten ook niet heeft betaald. Vast staat derhalve dat de auto’s niet door of voor rekening van belanghebbende in het kader van zijn levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Nu de identiteit van de afnemer van belanghebbende niet is komen vast te staan, heeft belanghebbende ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn afnemer de auto’s naar een plaats buiten Nederland heeft vervoerd, danwel dat dit of voor rekening van zijn afnemer zou zijn gebeurd. Geen opgewekt vertrouwen. Nultarief niet van toepassing. Het hoger beroep is ongegrond. Wel moet aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding worden betaald.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00457 tot en met 17/00459
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2017, nummers BRE 15/5314, 15/5331 en 15/5332, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en beschikkingen heffingsrente opgelegd:
Aanslagnummer |
F.01.2507 |
F.01.2506 |
F.01.3506 |
Periode |
1-1-2002 tot en met 30-6-2002 |
1-7-2002 tot en met 31-12-2002 |
2003 |
Dagtekening |
19 november 2007 |
26 juni 2007 |
26 juni 2007 |
Omzetbelasting |
€ 25.131 |
€ 195.901 |
€ 704.022 |
Heffingsrente |
€ 4.911 |
€ 34.171 |
€ 103.706 |
Totaal |
€ 30.042 |
€ 230.072 |
€ 807.728 |
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag met nummer F.01.2506 verminderd tot een aanslag naar een bedrag van € 170.770. De daarbij gegeven rentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd. De overige onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501 (driemaal € 167). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 250. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn zoon [zoon] en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende dreef in de onderhavige periode een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [A BV] . Bij de Kamer van Koophandel staat de eenmanszaak van belanghebbende bekend als ‘Detailhandel in schoenen, dames- en herenkleding en detailhandel in gebruikte en beschadigde auto’s’.
Naar aanleiding van verkregen informatie van de Duitse autoriteiten is bij de ambtenaren van Belastingdienst/FIOD-ECD het vermoeden ontstaan dat in een rij van opeenvolgende facturaties omzetbelastingfraude wordt gepleegd. Auto’s, afkomstig van grote lease- of verhuurbedrijven in Duitsland, zijn verkocht aan handelaren onder de normale btw-regeling. Deze auto’s zijn uiteindelijk terecht gekomen bij [B] S.R.L. (hierna: [B] ), die deze auto’s in Italië heeft verkocht met toepassing van de margeregeling. [B] bezit Kaufvertragen van voormelde auto’s en heeft deze auto’s in haar administratie geregistreerd als auto’s die gekocht zijn van Duitse particulieren. De autoriteiten van Italië en Duitsland hebben vastgesteld dat deze vastlegging onjuist is.
Belanghebbende heeft ter zake van de verkoop van auto’s bedragen gefactureerd aan onder meer [C] S.R.L. (hierna: [C] ), [D] S.R.L. (hierna: [D] ), [E] (hierna: [E] ) en [F] (hierna: [F] ). Voormelde bedrijven waren gevestigd in Italië.
[C] is een bedrijf dat zich bezig hield met activiteiten op het gebied van de groothandel in melk- en kaasproducten. [C] is op 22 januari 2002 in staat van faillissement verklaard. De laatste bestuurder van [C] heeft verklaard niet bekend te zijn met de aan hem getoonde facturen van belanghebbende en ook niet met de bijbehorende handtekeningen afkomstig van [C] .
[D] is een bedrijf dat zich bezig hield met de groothandel in thermoshydraulische apparaten. [D] is bij vonnis van 28 oktober 2002 door de Italiaanse rechtbank failliet verklaard. De zaakvoerder van [D] was niet traceerbaar voor de Italiaanse Guardia di Finanza. Aan belanghebbende is gevraagd wat hij met betrekking tot [D] kon verklaren. Daarbij is onder andere specifiek gevraagd met welke persoon/vertegenwoordiger hij zaken deed, of hij één of meerdere personen van [D] kende, wat hij over deze personen kon verklaren, waar en wanneer hij deze personen voor het eerst had ontmoet, hoe de contacten met de personen van [D] verliepen. Desgevraagd heeft belanghebbende verklaard: ‘Over [D] kan ik niets verklaren. Ik ben veelal bezig geweest met de inkoop van auto’s. De in- en verkoop vond ook per telefoon plaats. Het is te lang geleden ik kan alleen maar zeggen weet je het verschil tussen het kopen van een zak aardappels bij Albert Heijn en op de markt. Op de markt krijg je de zak aardappelen en betaald contant. Bij Albert Heijn, moet je naar de kassa, krijg je een kassabon en betaal je met pin-pas of creditcard. Bij ons werkt de handel ook zo overwegend contante betaling’ en ‘Ik heb gefactureerd omdat [G] heeft gezegd dat [D] de klant was. Hij kwam met het BTW-nummer, dat is door ons, voor zover ik weet gecontroleerd en hij zal ook wel een kopie van het paspoort van de eigenaar van het bedrijf hebben afgegeven of het is per fax bij ons binnengekomen’.
[E] hield zich bezig met de groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis. [E] is op 10 juli 2003 in staat van faillissement verklaard. De wettelijk vertegenwoordiger van [E] heeft verklaard dat de vennootschap nooit auto’s uit Nederland heeft gekocht.
[F] was een onderneming met als activiteit het produceren van herenkleding. De faillissementsprocedure van [F] is op 3 februari 2004 gestart en op 12 februari 2006 afgesloten. De wettelijk vertegenwoordiger van [F] heeft verklaard dat hij in zijn hoedanigheid als enig bestuurder nooit onderhandelingen heeft gevoerd aangaande de handel in auto’s en dat hij er ook niet mee bekend is dat iemand anders namens de vennootschap auto’s heeft gekocht.
Belanghebbende heeft in de periode 22 februari 2002 tot en met 18 april 2002 29 facturen uitgeschreven op naam van [C] . De facturen zien op de levering van 29 auto’s door belanghebbende aan [C] . Op de facturen wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Voor het eerste en tweede kwartaal van 2002 zijn facturen aangetroffen voor een bedrag van € 538.410. Er zijn geen facturen aangetroffen over het derde en vierde kwartaal. Uit het Systeem Intracommunautaire Transacties blijkt dat belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [C] heeft opgegeven:
1e kwartaal 2002 |
€ 25.500 |
2e kwartaal 2002 |
€ 131.900 |
3e kwartaal 2002 |
€ 332.710 |
4e kwartaal 2002 |
€ 48.300 |
Totaal 2002 |
€ 538.410 |
Belanghebbende heeft in de periode 28 augustus 2002 tot en met 22 oktober 2002 45 facturen uitgeschreven op naam van [D] . Die facturen zien op de leveringen van 45 auto’s door belanghebbende aan [D] . Op de facturen wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende heeft voor 45 auto’s in totaal € 534.600 aan [D] gefactureerd. Uit het Systeem Intracommunautaire Transacties blijkt dat belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [D] heeft opgegeven:
3e kwartaal 2002 |
€ 99.900 |
4e kwartaal 2002 |
€ 394.250 |
Totaal 2002 |
€ 494.150 |
Per saldo is de aangetroffen facturatie € 40.450 meer dan het bedrag dat op de listings is aangegeven als intracommunautaire leveringen.
Belanghebbende heeft in de periode 4 november 2002 tot en met 29 september 2003 104 facturen uitgeschreven aan [E] . Die facturen zien op de leveringen van 104 auto’s door belanghebbende aan [E] . Op de facturen wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Volgens het GISO-systeem van de Stichting [SBBW] (hierna: SBBW) heeft belanghebbende 64 auto meer verkocht aan [E] . Met de levering van voormelde 168 auto’s is een totaalbedrag gemoeid van € 2.279.800. In het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [E] opgegeven:
4e kwartaal 2002 |
€ 194.400 |
Totaal 2002 |
€ 194.400 |
1e kwartaal 2003 |
€ 958.350 |
2e kwartaal 2003 |
€ 596.150 |
3e kwartaal 2003 |
€ 660.050 |
Totaal 2003 |
€ 2.214.550 |
Belanghebbende heeft in de periode 2 september 2003 tot en met 24 december 2003 79 facturen uitgeschreven op naam van [F] . Op die facturen wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. De facturen zien op de leveringen van 78 auto’s en 1 boot door belanghebbende aan [F] . Volgens het GISO-systeem van de SBBW heeft belanghebbende 44 auto’s meer verkocht aan [F] . Met de levering van voormelde auto’s en de boot is volgens het GISO-systeem een bedrag van in totaal € 2.108.450 gemoeid. Van dit bedrag heeft € 251.150 betrekking op het derde kwartaal van 2003 en € 1.857.300 op het vierde kwartaal van 2003. Uit het Systeem Intracommunautaire Transacties blijkt dat belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [F] heeft opgegeven:
3e kwartaal 2003 |
geen |
4e kwartaal 2003 |
€ 2.194.750 |
Totaal 2003 |
€ 2.194.750 |
Per saldo bedraagt de aangetroffen facturatie € 86.300 minder dan het bedrag dat op de listings is aangegeven als intracommunautaire leveringen. Partijen zijn eenparig van mening dat de factuur terzake van de levering van de boot niet in de naheffingsaanslag is betrokken.
Een aantal facturen van belanghebbende aan [C] , [D] , [E] en [F] ter zake van de verkoop van auto’s zijn in de administratie van [B] aangetroffen. De Italiaanse autoriteiten hebben vastgesteld dat [C] , [D] , [E] en [F] geen intracommunautaire verwervingen hebben aangegeven.
Belanghebbende stelt dat de in- en verkoop van alle hiervoor vermelde transacties contant zijn voldaan.
Belanghebbende heeft het volgende verklaard (zie V09-01 p. 8, [nummer 1] ): ‘In de periode 2002 en 2003 hoefden wij nog geen vrachtbrief van de Belastingdienst.(…) Ik was meestal ook niet aanwezig als er geladen werd. (…) Ik heb het transport niet geregeld. Dat zal de koper of de bemiddelaar gedaan hebben. In [nummer 2] verklaart belanghebbende: ‘Ik heb de transporten niet betaald. Het gaat zoals ik heb gezegd bij de markthandel. Contant betalen en de klant neemt de auto.’.
In het Proces-verbaal inzake [H] staat vermeld: ‘ [nummer 3] Tijdens de uitvoering van het rechtshulpverzoek gericht aan de Italiaanse autoriteiten van 3 april 2007, is inzage verstrekt in de bij [B] S.R.L. in beslag genomen bescheiden. Tussen deze bescheiden bevonden zich onder andere facturen van: [H] (…) en gericht aan [B] S.R.L. te [plaats] (AG). Deze facturen hadden betrekking op transportkosten van auto’s naar Italië. Volgens deze facturen vonden de transporten plaats vanuit Duitsland rechtstreeks naar Italië dan wel via Nederland en België naar Italië. De door de Italiaanse autoriteiten in beslag genomen transportdocumenten vermelden nooit belanghebbende als afzender van het vervoer.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en daarbij gegeven rentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.