Hoge Raad, 05-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:173, 19/01216
Hoge Raad, 05-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:173, 19/01216
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 februari 2021
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:173
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:377
- Zaaknummer
- 19/01216
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/01216
Datum 5 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2019, nrs. 17/00457 tot en met 17/00459, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/5314, BRE 15/5331 en BRE 15/5332) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de jaren 2002 en 2003 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.