Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4048, 18/00584 tot en met 18/00587
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4048, 18/00584 tot en met 18/00587
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2019
- Datum publicatie
- 10 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:4048
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1669
- Zaaknummer
- 18/00584 tot en met 18/00587
Inhoudsindicatie
Eerst na verwijzing ingenomen stelling dat art. 8:42 Awb is geschonden, wordt buiten beschouwing gelaten. Deze stelling is niet eerder ingenomen, ook niet in cassatie. De verwijzingsopdracht geeft geen ruimte voor een onderzoek van deze stelling.
Inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006 niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat omkering van de bewijslast geldt. Belanghebbende slaagt niet in zijn bewijslast. Op een enkel onderdeel oordeelt het Hof dat een correctie niet redelijk is.
Er bestaat recht op vergoeding van immateriële schade omdat de procedure na verwijzing meer dan één jaar heeft geduurd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00584 t/m 18/00587
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van
29 juli 2014, nummers AWB 13/4023, 13/4025, 13/4026 en 14/2131 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te melden (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd en de volgende beschikkingen heffingsrente bekendgemaakt:
Voor het jaar 2002 onder nummer [aanslagnummer] H.27 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.330, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.345.423 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 367.495. Tevens is bij beschikking € 92.224 aan heffingsrente in rekening gebracht;
Voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 117.146, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.149.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 271.362. Tevens is bij beschikking € 91.591 aan heffingsrente in rekening gebracht;
Voor het jaar 2004 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 133.365, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.986.554 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 564.899. Tevens is bij beschikking € 102.187 aan heffingsrente in rekening gebracht;
Voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 149.950, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.185.269. Tevens is bij beschikking € 35.847 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De tegen deze aanslagen en beschikkingen gemaakte bezwaren zijn bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, de uitspraken op bezwaar inzake de (navorderings-)aanslagen IB/PVV 2002 en 2003 vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.330, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.213.827 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 367.495, de aanslag IB/PVV 2003 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.786, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.149.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 271.362, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, het beroep gericht tegen de aanslag IB/PVV 2004 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding voor immateriële schade van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.826,25 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2006 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding voor immateriële schade van € 2.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.490 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. Het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden heeft, voor zover hier van belang, de uitspraken van de Rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2002 t/m 2004 en 2006 bevestigd en aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 250.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 5 oktober 2018, nr. 17/00374, ECLI:NL:HR:2018:1839, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd voor zover daarbij de uitspraak van de Rechtbank betreffende de voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006 opgelegde (navorderings)aanslagen in de IB/PVV zijn bevestigd, en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Belanghebbende en de Inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. De Inspecteur heeft bij brief van 17 januari 2019 een conclusie ingezonden. Belanghebbende heeft bij brief van 25 februari 2019 een reactie op het arrest en op de conclusie van de Inspecteur ingezonden.
De zitting heeft plaatsgehad op 11 september 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
De Inspecteur heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Voor de vaststaande feiten verwijst het Hof naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 en 2.16 van de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en naar de feitelijke uitgangspunten onder 2.1.1 tot en met 2.1.6 van het verwijzingsarrest, die alle als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Belanghebbende is enig aandeelhouder en directeur van [F BV] (hierna: [F] ). [F] is moedermaatschappij van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, waarvan de dochtermaatschappij [K] B.V. (hierna: [K] BV) onderdeel uitmaakt.
[F] is actief in de reisbranche. De activiteiten van [F] , [K] BV, bestaan uit het verkopen van reizen aan toeristen naar onder meer Isla Margerita bij Venezuela. Bij de reizen wordt gebruik gemaakt van plaatselijke bureaus voor het verzorgen van transfers, excursies en dergelijke. Wat betreft Isla Margerita maakt [F] gebruik van de diensten van [B] (hierna: [B] ). [B] wordt vertegenwoordigd door [G] (hierna: [G] ).
De Inspecteur heeft, na voorafgaande aankondiging waarin de aard en de omvang van de voorgenomen correcties voor elk jaar afzonderlijk is toegelicht, voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag opgelegd en voor de jaren 2003, 2004 en 2006 aanslagen opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur voor de jaren 2002 tot en met 2004 de volgende correcties op de belastbare inkomens uit werk en woning, uit aanmerkelijk belang en uit sparen en beleggen aangebracht.
2002 (€) |
2003 (€) |
2004 (€) |
|
Box 1 |
|||
Privé gebruik auto |
14.651 |
||
Box 2 |
|||
2. Schulden [B] |
1.815.121 |
||
3. Leningen [C] |
520.000 |
15.245 |
|
70.500 |
|||
75.000 |
|||
19.364 |
|||
5. Leningen [D] |
1.268.598 |
846.534 |
35.000 |
6. Faillissement [J] |
400.000 |
||
9. Rekening-courantschuld [belanghebbende] |
14.082 |
101.886 |
|
10. Privé-uitgaven [belanghebbende] |
20.000 |
20.000 |
|
11. Declaraties [belanghebbende] |
2.105 |
28.871 |
5.559 |
12. Cheques [belanghebbende] |
53.579 |
||
13. Inruilprijs BMW 523I Touring |
13.000 |
||
15. Promotiemateriaal / overige kosten |
15.437 |
62.500 |
42.050 |
16. Kruisposten Vreemd Geld |
12.300 |
||
Box 3 |
|||
1. Facturen [B] |
174.000 |
246.000 |
|
Totaal correcties |
1.494.222 |
2.164.606 |
2.232.554 |
De correctie “leningen [D] ” 2002 bestaat uit de volgende onderdelen (€):
Rente 66.969
Privé ontvangen rente 252.923
Privé ontvangen 131.596
Waarde vordering 564.094
Verschil lening 253.016
Totaal 1.268.598
Voor het jaar 2002 zijn de volgende bedragen aangegeven, gecorrigeerd en vastgesteld:
Box |
Aangegeven (€) |
Correctie (€) |
Vastgesteld inkomen (€) |
Belasting aangifte (€) |
Belasting |
aanslag (€) |
|||||
1 |
152.330 |
0 |
152.330 |
64.250 |
64.250 |
2 |
3.025.201 |
1.320.222 |
4.345.423 |
756.300 |
1.086.355 |
3 |
193.495 |
174.000 |
367.495 |
58.048 |
110.248 |
Verzamel/ Totaal |
3.371.026 |
1.494.222 |
4.865.248 |
878.598 |
1.260.853 |
Voor het jaar 2003 zijn de volgende bedragen aangegeven, gecorrigeerd en vastgesteld:
Box |
Aangegeven (€) |
Correctie (€) |
Vastgesteld inkomen (€) |
Belasting aangifte (€) |
Belasting |
aanslag (€) |
|||||
1 |
102.495 |
14.651 |
117.146 |
37.436 |
45.054 |
2 |
0 |
2.149.955 |
2.149.955 |
0 |
537.488 |
3 |
271.362 |
0 |
271.362 |
81.408 |
81.408 |
Verzamel/Totaal |
373.857 |
2.164.606 |
2.538.463 |
118.844 |
663.950 |
Voor het jaar 2004 zijn de volgende bedragen aangegeven, gecorrigeerd en vastgesteld:
Box |
Aangegeven (€) |
Correctie (€) |
Vastgesteld inkomen (€) |
Belasting aangifte (€) |
Belasting |
aanslag (€) |
|||||
1 |
133.365 |
0 |
133.365 |
53.092 |
53.092 |
2 |
0 |
1.986.554 |
1.986.554 |
0 |
496.638 |
3 |
318.899 |
246.000 |
564.899 |
95.669 |
169.469 |
Verzamel/ Totaal |
452.264 |
2.232.554 |
2.684.818 |
148.761 |
719.199 |
Voor het jaar 2006 zijn de volgende bedragen aangegeven, gecorrigeerd en vastgesteld:
Box |
Aangegeven (€) |
Correctie (€) |
Vastgesteld inkomen (€) |
Belasting aangifte (€) |
Belasting |
aanslag (€) |
|||||
1 |
149.950 |
0 |
149.950 |
61.621 |
61.621 |
2 |
5.000.000 |
0 |
5.000.000 |
1.250.000 |
1.250.000 |
3 |
721.344 |
1.185.269 |
139.177 |
355.580 |
|
Verzamel |
5.613.875 |
721.344 |
6.335.219 |
1.450.798 |
1.667.201 |
In een brief van 12 november 2009 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij voor het jaar 2006 zal afwijken van de aangifte. In die brief is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Bij het ingestelde boekenonderzoek bij [F] B.V. is het standpunt ingenomen dat de zakelijkheid van de in het jaar 2000 en 2001 door [B] gefactureerde bedragen onvoldoende aannemelijk is gemaakt. In een tweetal brieven is dit als volgt verwoord:
“(...) In het jaar 2001 is er door [B] een aantal facturen gezonden aan [K] B.V. Wij hebben aan u een toelichting gevraagd op deze kosten. Naar onze mening is de zakelijkheid van de facturen tot op heden niet aannemelijk gemaakt. Wij nemen daarom vooralsnog het standpunt in dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. (…)”
De facturen zijn betaald door middel van overboeking op een bankrekening waarop uzelf gemachtigd bent. De gelden zijn dan dus nog niet aan uw beschikkingsmacht onttrokken. De bedragen zijn vervolgens overgemaakt naar een bankrekening in Zwitserland. Er is op deze wijze niet aangetoond, dat de bedragen daadwerkelijk aan [B] zijn afgelost. Er wordt daarom het standpunt ingenomen dat de bedragen als bezitting in box 3 moeten worden aangemerkt.
Ook in de jaren 1996 tot en met 1999 zijn er kosten met betrekking tot [B] ten laste van het resultaat van [F] B.V. gebracht. Ook van die gelden wordt het standpunt ingenomen dat die nog steeds in uw bezit zijn. Deze bedragen worden daarom ook als vermogen in box 3 aangemerkt. In totaal gaat het om een bedrag van $ 14.629.459.
(…)
De in een jaar betaalde bedragen in $ zijn omgerekend aan de hand van de gemiddelde koers van het jaar naar € en vervolgens vanaf ultimo het jaar samengesteld opgerent met 4% tot 1 januari 2005 en 31 december 2005. Het inkomen in box 3 over het jaar 2005 is verhoogd met € 693.600 (4% van het gemiddelde van € 17.000.000 en € 17.680.000).
Exacte gegevens over de waarde van de bezittingen ontbreken. Er wordt daarom vanuit gegaan dat de waarde in het jaar 2006 met 4% is gestegen tot € 18.387.200 per 31 december 2006. Het extra inkomen in box 3 over het jaar 2006 bedraagt dan € 721.344 (4% van het gemiddelde van € 17.680.000 en € 18.387.200).”
De Inspecteur heeft op 1 mei 2010 de aanslag voor het jaar 2006 opgelegd.
De Rechtbank heeft de correctie van € 131.596 inzake leningen [D] in het jaar 2002 bij [F] vernietigd en voor dit bedrag bij belanghebbende geen uitdeling aanwezig geacht. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.330, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.213.827 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 367.495.
De Inspecteur heeft in eerste aanleg het nadere standpunt ingenomen dat de correctie privégebruik auto ten bedrage van € 5.360 voor 2003 dient te vervallen. De Rechtbank heeft de aanslag IB/PVV 2003 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.786, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.149.955 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 271.362.
Per einde 2002 zijn alle vorderingen van [F] op [M] BV en [N] BV (vennootschappen van de heer [D] ) overgedragen aan belanghebbende tegen de nominale waarde van € 4.700.790. Het rentepercentage van de leningen is 12%, de maandelijkse aflossing bedraagt € 35.000 en voor de lening is hypothecaire zekerheid verstrekt. Deze leningen zijn na vier jaren nagenoeg geheel afgelost. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag gesteld dat de waarde van de vorderingen op het moment van overdracht aan belanghebbende € 564.094 hoger was dan de nominale waarde en heeft daarom tot dat bedrag een correctie aangebracht op het inkomen uit sparen en beleggen (zie 2.3.2).
In april 2002 heeft [F] een lening verstrekt aan [C] van € 2.350.000 (lening 1). Op 17 maart 2003 wordt door [F] € 1.997.000 overgemaakt aan [C] . Het bedrag van € 1.997.000 wordt door [F] bij het opmaken van de jaarstukken in rekening-courant verrekend met belanghebbende. In de hypotheekakte van laatstvermelde lening wordt vermeld dat door belanghebbende een lening is verstrekt van € 2.750.000 (lening 2). De aflossingen op de lening van € 2.750.000 worden door belanghebbende ontvangen.
In een afrekening van notaris [P] van 14 maart 2003 is het verschil tussen € 2.750.000 en € 1.997.000 als volgt gespecificeerd:
Rente lening 1 |
€ |
150.000 |
Dwangsommen lening 1 |
€ |
300.000 |
Borgsom verhuurde panden |
€ |
70.000 |
Afsluitprovisie |
€ |
150.000 |
Vooruitbetaalde rente |
€ |
83.000 |
[K] B.V. heeft in 2003 en 2004 bedragen ten laste van het resultaat gebracht in verband met het faillissement van [J] . Het betreft de volgende bedragen:
2003 |
€ |
205.240 |
2003 |
€ |
300.000 |
2003 |
€ |
223.294 |
2003 |
€ |
400.000 |
Totaal |
€ |
1.128.534 |
2004 |
€ |
35.000 |
Totaal |
€ |
35.000 |
Deze bedragen betreffen vorderingen op [J] , zijnde een vennootschap van de heer [D] . Belanghebbende heeft al deze vorderingen overgenomen door middel van bijschrijving op zijn vordering op de heer [D] en zijn vennootschappen. Een groot deel van deze vordering is door [D] voldaan door aflossing.
Op 20 augustus 2003 is een bedrag van € 118.000 bijgeboekt op de vordering van belanghebbende op de heer [D] . Daarbij is als omschrijving vermeld “Fout 10/11/1998”.
De volgende bedragen met betrekking tot [B] zijn in de volgende jaren ten laste gekomen van de winst van [F] :
USD |
Koers |
NLG |
€ |
|
1996 |
2.915.847 |
1,68 |
4.898.623 |
2.222.898 |
1997 |
2.430.375 |
1,95 |
4.739.231 |
2.150.569 |
1998 |
2.662.650 |
1,98 |
5.272.047 |
2.392.351 |
1999 |
2.706.087 |
2,07 |
5.601.600 |
2.541.895 |
2000 |
2.094.500 |
2,40 |
5.026.800 |
2.281.062 |
2001 |
1.820.000 |
2,46 |
4.477.200 |
2.031.665 |
Totaal |
14.629.459 |
30.015.501 |
13.620.441 |
In 2004 zijn kasopnamen gedaan tot de volgende bedragen:
Datum |
Omschrijving |
Bedrag (€) |
15-01-2004 |
folders |
1.000 |
22-01-2004 |
foldermateriaal ven |
8.800 |
17-03-2004 |
[G] |
6.260 |
16-12-2004 |
giveaways |
11.900 |
16-12-2004 |
promos en gifts |
6.340 |
25-03-2004 |
foldermateriaal |
7.750 |
Totaal |
42.050 |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor dat wat hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de navorderingsaanslag 2002 en, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslagen 2003, 2004 en 2006 tot de aangegeven belastbare inkomens uit respectievelijk werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen, zoals vermeld onder 2.4 hiervoor. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.