Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1980, 18/00187A

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1980, 18/00187A

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2019
Datum publicatie
1 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:4052
Zaaknummer
18/00187A
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 28, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft als erfgenaam op grond van art. 28 van de Wet WOZ een beschikking ontvangen. Het Hof heeft het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3934, dat betrekking heeft op een beschikking op grond van art. 26 van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat houdt in dat de beschikking op grond van art. 28 van de Wet WOZ eveneens een nieuwe waardevaststelling behelst en niet slechts een bekendmaking van een reeds eerder ten aanzien van een ander genomen besluit aangaande de waardevaststelling.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00187

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 maart 2018, nummer SHE 17/1103 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vught,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking van 13 november 2016 (hierna: de beschikking) heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het kalenderjaar 2016, vastgesteld op € 475.000. Na tegen de beschikking gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar deze gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2017.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende tijdig hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is in deze zaak geen griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 8 maart 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] van [kantoornaam] te [kantoorplaats] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [A] , advocaat. De zaken van belanghebbende, bij het Hof bekend onder de nummers 18/00185 tot en met 18/00187, zijn gelijktijdig behandeld.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning uit circa 1989. Het is gelegen in de wijk [de wijk] en bestaat uit een hoofdgebouw van 519 m3, twee dakkapellen, een aanbouw van 30 m3, een vrijstaande garage van 140 m3 en een hobbykas (zonder waarde). Het perceel heeft een oppervlakte 495 m².

2.2.

In het kalenderjaar 2012 is belanghebbende (tezamen met zijn zus) als erfgenaam van [B] eigenaar geworden van de onroerende zaak. [B] (hierna: erflater) is op 9 juli 2012 overleden en was tot zijn overlijden eigenaar van de onroerende zaak. Uit de notariële verklaring van executele/ afwikkelingsbewindvoerder van [datum] 2012 volgt dat belanghebbende door de erflater is benoemd tot executeur en dat belanghebbende het beheer over de nalatenschap heeft en de bevoegdheid om over de goederen der nalatenschap te beschikken, waaronder de bevoegdheid de verdeling van de nalatenschap geheel zelfstandig tot stand te brengen.

2.3.

Na een daartoe namens belanghebbende gedaan verzoek, heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende op 13 november 2016 voor het belastingjaar 2016 op grond van artikel 28 van de Wet WOZ een beschikking afgegeven.

2.4.

De Heffingsambtenaar heeft de onroerende zaak laten taxeren door de heer [taxateur] . De taxateur heeft de onroerende zaak niet inpandig opgenomen. In het taxatierapport van 23 juni 2017 wordt de waarde op 1 januari 2015 bepaald op € 475.000. Deze waarde is in het taxatierapport onderbouwd met de vergelijkingsobjecten [b-straat] , [c-straat] , [d-straat] , [e-straat] en [f-straat] . Deze vergelijksobjecten zijn alle gelegen in [plaats] (zie hieronder de matrix). De onroerende zaak is verkocht op 16 mei 2017 voor € 490.000. In het taxatierapport is de volgende matrix opgenomen:

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak naar de peildatum 1 januari 2015 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Tijdens de zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en vermindering van de waarde naar de peildatum 1 januari 2015 tot primair € 423.000 en subsidiair € 442.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing