Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4379, 15/01010
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4379, 15/01010
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 november 2019
- Datum publicatie
- 31 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:4379
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:3637, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:19
- Zaaknummer
- 15/01010
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is statutair gevestigd in Rotterdam en deze gemeente behoort tot het rechtsgebied van het ressort Den Haag. Op het door belanghebbende bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingestelde beroep heeft deze rechtbank uitspraak gedaan. Hiertoe was deze rechtbank niet bevoegd. Op grond van artikel 8:117 Awb (en met instemming van partijen) verklaart het Hof die onbevoegdheid voor gedekt.
Belanghebbende heeft in 1998 onroerend goed verkocht en de daarbij behaalde verkoopwinst toegevoegd aan de vervangingsreserve (vanaf 2001 herinvesteringsreserve, hierna: HIR). Door belanghebbende is een herinvesteringsvoornemen per ultimo 2002 niet aannemelijk gemaakt, zodat de HIR na 4 jaar moet vrijvallen. In verband met een herrekening van het bedrag van de vrijval door de Inspecteur, wordt het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01010
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 11 juni 2015, kenmerk AWB 13/7469, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2005 voor het jaar 2002 de aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd, naar een belastbaar bedrag van € 2.320.000. Daarbij is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) tot € 56.084 en bij beschikking een boete vastgesteld (hierna: de boetebeschikking) van € 567, alsmede bij verliesvaststellingsbeschikking het verlies op nihil bepaald. Na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur ontvangen op 7 april 2005, heeft de Inspecteur bij zijn in één geschrift vervatte uitspraken van 31 december 2013, de aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van € 1.796.703, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 43.363, de boetebeschikking vernietigd en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar, bij faxbericht verzonden op 31 december 2013, beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.766.347 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, en, naar het Hof begrijpt, de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd, alsmede een vergoeding van immateriële schade en van het betaalde griffierecht gelast.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat op 31 juli 2015 is ontvangen. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 448.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de hierna genoemde zitting, ieder bij brief met bijlagen van 21 juni 2018, nadere stukken ingediend. Elk van deze stukken is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De Inspecteur heeft vóór de zitting, bij brief met een bijlage van 25 juni 2018, nadere stukken toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij. Tegen de inbreng van deze stukken heeft belanghebbende geen bezwaar uitgesproken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] , tot bijstand vergezeld van [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met een bijlage toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Tegen de overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage heeft belanghebbende geen bezwaar ingebracht.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is op [datum] 1979 opgericht en statutair gevestigd in [plaats 1] . Belanghebbende oefent haar onderneming uit vanuit haar vestigingsadres in [vestigingsplaats] , Limburg. Haar activiteiten bestaan uit het deelnemen in, het voeren van beheer over en het financieren van ondernemingen, het verwerven, exploiteren en vervreemden van roerende en onroerende zaken en het aangaan en verstrekken van geldleningen en het beleggen van vermogen.
In het jaar 1998 heeft belanghebbende diverse onroerende zaken gelegen te [plaats 2] verkocht. De daarbij gerealiseerde boekwinst van fl. 4.864.719 is toegevoegd aan de bestaande vervangingsreserve (waarvan de stand ultimo 1997 fl. 278.755 bedroeg).
Per ultimo 1998 bedroeg de vervangingsreserve, na een vrijval van fl. 62.663, fl. 5.080.811 (= € 2.305.571).
In de brief van 31 januari 2005 informeert de Inspecteur belanghebbende dat, vanwege het niet indienen van de aan haar uitgereikte aangifte vennootschapsbelasting (hierna: VPB) voor het jaar 2002, de aanslag wordt vastgesteld naar een ambtshalve bepaald belastbaar bedrag. In dat kader wordt de aanslag, wegens onduidelijkheden over het ontstaan, de aard en de omvang van de vervangingsreserve, opgelegd naar een belastbare winst van € 2.320.000.
Verder deelt de Inspecteur mee, dat met betrekking tot een in te dienen bezwaarschrift de bewijslast dat en in hoeverre de aanslag onjuist is op belanghebbende rust. Verder wijst de Inspecteur belanghebbende er met nadruk op dat hij zonder een volledig ingevuld aangiftebiljet, met de daarbij behorende bijlagen, de aanslag zeker niet zal verminderen.
Bij brief van 6 april 2005 maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanslag en vermeldt zij dat de administratie, na een inbeslagname door de FIOD, op orde wordt gebracht en dat het niet mogelijk is een jaarrekening 2002 en een volledig gemotiveerd bezwaarschrift aan te leveren. Bij brief van 26 april 2005 bevestigt de Inspecteur het bezwaarschrift te hebben ontvangen en geeft belanghebbende een termijn van 4 weken om het bezwaar te motiveren.
Bij brief van 24 mei 2005 motiveert belanghebbende het bezwaar met de argumenten, dat i) gelet op de liquiditeitspositie over het jaar 2002 zeker een verlies is geleden, ii) in 2002 veel kosten voor advies- en advocaatkosten zijn gemaakt, iii) er zo goed als geen baten of winsten zijn gerealiseerd en iv) over de jaren 2000 en 2001 ook al verliezen zijn geleden.
In reactie op belanghebbendes onder 2.4 en 2.5 vermelde brieven herhaalt de Inspecteur bij brief van 2 juni 2005 zijn verzoek de aangifte VPB 2002 en jaarstukken 2002 in te sturen.
Bij brief van 21 oktober 2005 verzoekt belanghebbende om afhandeling van het bezwaar tegen de aanslag. In de brief van 24 oktober 2005 vermeldt belanghebbende dat op alle brieven van de Inspecteur antwoord zal worden gegeven en voegt daaraan toe, dat zij zich verzet tegen de “dreiging” van de Inspecteur het bezwaar niet ontvankelijk te verklaren.
Bij brief van 1 september 2006 vermeldt belanghebbende “gemotiveerd” bezwaar tegen de aanslag te maken en daarbij bij te voegen een afschrift van het op 9 augustus 2006 bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet VPB 2002 en de concept jaarrekening 2002 van 28 juni 2006.
In het aangiftebiljet is het belastbare bedrag 2002 berekend op negatief € 14.288.
Bij brief van 29 januari 2008 bevestigt de Inspecteur de ontvangst in september 2006 van de concept jaarrekening 2002 en stelt daarbij belanghebbende in de gelegenheid om de definitieve jaarstukken 2002 voor 1 maart 2008 te overleggen. Daarop zendt belanghebbende de Inspecteur de brief van 29 februari 2008, waarin zij opmerkt de jaarrekening 2002 als bijlage toe te voegen.
Na een hoorgesprek op 28 oktober 2009 stuurt belanghebbende de Inspecteur bij de brief van 29 oktober 2009 alsnog de jaarcijfers van de boekjaren 2001 en 2002.
Het rapport inzake de jaarrekening 2002 is op 28 juni 2006 opgesteld.
In de brief van 10 mei 2010 deelt de Inspecteur belanghebbende mee dat de in 1998 gevormde vervangingsreserve volgens de fiscale regels in 2002 dient te zijn benut dan wel in de winst te worden opgenomen en dat geen van beide mogelijkheden is toegepast. Daarop verzoekt de Inspecteur belanghebbende voor 1 juli 2010 nadere informatie te verstrekken of in 2002 een begin van uitvoering is gegeven aan het vervangen van een onroerend zaak en alle daarop betrekking hebbende stukken te overleggen, dan wel alle stukken te overleggen waaruit blijkt dat de vertraging in het vervangen is te wijten aan bijzondere omstandigheden.
Bij brief van 30 juli 2010 reageert belanghebbende op de brief van 10 mei 2010. Zij vermeldt dat al voor 2002 met die uitvoering is begonnen met de herinvestering te [plaats 3] , Duitsland, dat er bijzondere omstandigheden zijn en verwijst naar de bijgevoegde stukken.
Bij brief van 28 september 2011 bevestigt de Inspecteur dat hij in reactie op zijn brief van 10 mei 2010 van belanghebbende in augustus 2010 een doos met 7 bijlagen heeft ontvangen, maar daarbij ontbrak enig stuk van de door belanghebbende gestelde aangegane verplichtingen inzake de aanschaf van de onroerend zaak te [plaats 3] , Duitsland. De Inspecteur vermeldt daarvan specifiek genoemde stukken voor 14 oktober 2011 te willen ontvangen.
Bij brief van 14 oktober 2011 vraagt belanghebbende om uitstel voor de reactie op het in 2.13 vermelde verzoek, omdat de gevraagde stukken bij elkaar gezocht moeten worden.
Bij brief van 25 oktober 2011 verleent de Inspecteur belanghebbende uitstel tot 15 december 2011. In de brief van 6 maart 2012 merkt de Inspecteur op dat op zijn brief van 25 oktober 2011 geen reactie is ontvangen en verzoekt hij voor 20 maart 2012 te vernemen of belanghebbende gebruik wil maken van de mogelijkheid gehoord te worden.
Het hoorgesprek heeft op 4 april 2012 plaatsgevonden en daarvan is een verslag opgemaakt.
Bij voornoemd hoorgesprek heeft belanghebbende een ordner van 18 bescheiden overgelegd, om te onderbouwen dat de vervangingsreserve in 2000 is aangewend ter zake van de in december 2000 aangegane verplichtingen omtrent de aankoop van een vliegveld in [plaats 3] , Duitsland en dat belanghebbende, hoewel er in 2012 nog niet is vervangen, nog steeds een vervangingsvoornemen heeft. Van deze ordner met bescheiden heeft de Inspecteur een overzicht opgesteld, dat, voor zover hier en over belanghebbende van belang, omvat:
“1. 05-01-2000 (kwitanties)
Kwitantie voor maatschappij [C BV] te [vestigingsplaats] ad DM 50.000 (…) Kwitantie voor [D BV] te [vestigingsplaats] ad DM 50.000 (…).
2. 01-12-2000 (kaufvertrage)
Koper is [belanghebbende] B.V., vertegenwoordigd door de heer [A]
Verkoper is [E GmbH] , vertegenwoordigd door de heer [F 1]
De overeenkomst heeft betrekking op een Grundstück van 116.690m2 inkl. Produktionshalle,
Halle, Nebengebude. Koopprijs DM 4.600.000 (f1 5.183.000).
In deze “Kaufvertrage” is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“An dieses Angebot halten wir uns unwiderruflich bis zum 30 Tage gebunden. Der angebotene Vertrag kommt zustande, wenn (…) der vorgenannten Frist in notariell beurkundeter Form angenommen ist. Wird das Angebot innerhalb dieser vorgenannten Frist nicht in notariell beurkundeter Form angenommen, erlischt unsere Binding. (…) Der Kaufpreis beträgt DM 4.600.000,- (Vier million sechs Hundert tausend Deutsch Marken)”.
3. 20-12-2001 (brief)
Een brief van [G] gericht aan [F 1] [E GmbH] ,
[adres] [plaats 4] . Er wordt verwezen naar een gesprek dat plaatsvond op 20-12-2001
inzake de verkoop van de bundeseigenen Liegenschaft ehemaligen WGT-Flugplatz [plaats 3] . De heer [F 1] wordt verzocht om voor deze Liegenschaft vóór 31 januari 2002 een kaufpreisgebot te doen.
(…)
6. 14-09-2003 (brief)
Brief van [E GmbH] ( [F 1] ) aan [belanghebbende] B.V. met de mededeling dat zoals mondeling is afgesproken in 2003 “die notariellen Vertrage und Genehmigungen mit dem Land Sachsen abgehandelt werden”. Men is echter afhankelijk van de snelheid waarmee land Sachsen te werk gaat.
(…)
9. 16-06-2006 (brief)
Brief van [H] aan [E GmbH] (…). De brief is gericht aan de heer [F 1] en heeft betrekking op [J BV] te [vestigingsplaats] :
“In het verleden zijn [E] en cliënte een zakelijke relatie aangegaan gericht op de verkoop en levering door [E] aan cliënte en aan haar gelieerde zusters vennootschappen van onroerende zaken door [E] te verwerven van Land Sachsen. In dit kader zijn er zelfs zogenaamde voorlopige koopovereenkomsten opgesteld en getekend. Deze zijn echter in de onderhandse vorm verleden en niet notarieel. Dit betekent naar het Duitse recht dat deze zelfs ongeldig zijn. Op 24 juni 2004 is in het kader van deze realisatie door cliënte een krediethypotheek verstrekt aan [E GmbH] . Niet alleen zijn de voorlopige koopovereenkomsten niet in de rechtsgeldige vorm verleden, maar bovendien is [E GmbH] nimmer in geslaagd om de bewuste onroerende zaken te verwerven, laat staan om deze aan cliënte en haar zustermaatschappijen te leveren. Aan de zakelijke relatie zoals [E] en cliënte deze destijds voor ogen stonden, is derhalve elke grond komen te ontvallen. Voor zover nodig zeg ik namens cliënte hierbij aan [E] de voorbedoelde zakelijke relatie op met ingang van 7 augustus 2006. Dit betekent dat in ieder geval vanaf 1 augustus 2006 de krediethypotheek elke basis ontbreekt. Derhalve verzoek ik u en voor zover nodig sommeer ik u om uiterlijk 15 augustus 2006 mee te werken aan doorhaling van de hypotheek als omschreven in gemelde hypotheek d.d. 24 juni 2004, door ondertekening van de royementsvolmacht welke notaris [K] te [plaats 5] u tijdig voordien zal doen toekomen.”
(…)
11. 18-04-2007 (brief)
Brief van [E GmbH] aan [belanghebbende] BV., [L NV] , [JJ BV] . [Hof: [J BV]] en de heer [A] . Betreft: Kaufvertrag van 01-12-1999 (…). (…) Tot vandaag (18-04-2007) is de door eerdergenoemde B.V.’s en de heer [A] de door hen ondertekende koopovereenkomst inzake de aankoop van vliegveld [plaats 3] weer niet nagekomen. De totale vordering bedraagt nu € 1.990.000 inclusief rente, boete en kosten. [E] vordert het gehele bedrag op grond van Hypotheekakte [nummer] van 20-06-2004.
(…)
13. 18-07-2007 (conclusie)
Zitting 18 juli 2007 Rechtbank [plaats 9] : Conclusie (…) inzake de procedure tussen [E GmbH] (…) te [plaats 6] - [plaats 4] en [J BV] (…). Aandeelhouder van eiseres is de heer [A] . Hij is gedurende de periode van de samenwerking, tot medio 2005, tevens bestuurder geweest. De samenwerking tussen de heren [F 1] en [A] is midden 2005 beëindigd. Beide partijen geven aan dat ze wederzijds iets van elkaar te vorderen hebben.
14. 09-08-2007 (brief)
Brief van [H] & [naam] aan [J BV] (…)
Er wordt verwezen naar (…) het verzoekschrift tot faillietverklaring dat is ingediend bij de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch. Verzoekers zijn [J BV] , [M BV] , [N BV] en [P BV] .
Verzoekers hebben gezamenlijk € 444.750,92 te goed van de heer [F 1] (…). Ondanks herhaalde verzoeken heeft de heer [F 1] nog steeds niet het bedrag ad € 444.75092 betaald. De heer [F 1] verkeert mitsdien in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Zodat verzoekers gerechtigd zijn om zijn faillietverklaring te vragen.
(...)
18. 29-09-2008 (brief)
Brief van advocatenkantoor (…) aan [J BV] (…): herstelexploot.”
Van nadere en latere ontwikkelingen omtrent de verwerving van het onder 2.15 genoemde vliegveld te [plaats 3] , Duitsland, zijn geen gegevens verstrekt en belanghebbende heeft het vliegveld tot op de dag van de zitting bij het Hof niet verworven.
Bij zijn brief van 21 juni 2018 (zie 1.5) heeft de Inspecteur de navolgende herrekening van de vervangingsreserve, thans herinvesteringsreserve (hierna, ook wel aangeduid als: HIR), overgelegd:
1997 stand (uit 1994 fl. 62.663 en uit 1997 fl. 216.092 =) fl. 278.755
1998 toevoeging fl. 4.864.719 +
1998 vrijval van 1994 fl. 62.663 -/-
Vervangingsreserve ultimo 1998 fl. 5.080.811 (= € 2.305.571)
1999 aanwending: aankoop panden [plaats 7] fl. 2.014.000 -/-
Vervangingsreserve ultimo 1999 fl. 3.066.811
2000 aanwending: panden [plaats 8] fl. 689.000 -/-
2000 toevoeging: verkoop deel [plaats 7] fl. 1.343.194 +
fl. 654.194 +
Vervangingsreserve ultimo 2000 fl. 3.721.005 (= € 1.688.464)
2001 aanwending: aankoop pand [plaats 9] fl. 901.000 -/-
Herinvesteringsreserve ultimo 2001 fl. 2.820.005 (= € 1.279.662).
In 2002 hebben zich geen mutaties voorgedaan. Ultimo 2002 bedroeg de HIR € 1.279.662.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Belanghebbende heeft ter zitting haar stelling dat er ultimo 2002 geen HIR meer is, omdat de reserve voor 1 januari 2003 is aangewend, uitdrukkelijk ingetrokken. Na intrekking van deze stelling is nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I Dient de per ultimo 2002 aanwezige herinvesteringsreserve vrij te vallen en aan de winst te worden toegevoegd?
II Dient aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en van de proceskosten te worden verleend?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en, naar het Hof begrijpt, bepaling van de verliesvaststellingsbeschikking op € 14.288, vernietiging van de beschikking heffingsrente en vergoeding van de immateriële schade en proceskosten. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.265.374, vermindering van de heffingsrente en handhaving van de verliesvaststellingsbeschikking.