Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:454, 17/00566 en 17/00567
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:454, 17/00566 en 17/00567
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 februari 2019
- Datum publicatie
- 26 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:454
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3948, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00566 en 17/00567
Inhoudsindicatie
WOZ waarde van kolengestookte [centrale 1] op waardepeildata 1 januari 2013 en 1 januari 2014. Gecorrigeerde vervangingswaarde. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar ten onrechte geen extra aftrek wegens functionele veroudering in aanmerking heeft genomen omdat op de waardepeildata de marktomstandigheden voor kolengestookte elektriciteitscentrale duurzaam waren verslechterd. Anders dan belanghebbende betoogt, gaat die afwaardering naar lagere bedrijfswaarde niet zo ver dat de Heffingsambtenaar gehouden is de bedragen te volgen die in de commerciële balans van belanghebbende voor de onroerende zaak zijn opgenomen en die door de accountant zijn goedgekeurd. Het Hof stelt de waarde op beide waardepeildata in goede justitie vast.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00566 en 17/00567
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. (als rechtsopvolger van [A] B.V.) ,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 juni 2017, nummers BRE 16/1272 en 16/1273 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingtijdvak 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 vastgesteld op € 169.201.000, met als waardepeildatum 1 januari 2013 (hierna: de beschikking 2014), en voor het belastingtijdvak 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 op € 164.600.000, met als waardepeildatum 1 januari 2014 (hierna: de beschikking 2015; beide beschikkingen tezamen hierna te noemen: de beschikkingen). De beschikkingen zijn per jaar in één geschrift vervat met de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de respectievelijke jaren (hierna gezamenlijk: de aanslagen). De tegen de aanslagen en de beschikte waarden gemaakte bezwaren zijn per jaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar, ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde voor het tijdvak 2014 verlaagd tot € 160.000.000, de waarde voor het tijdvak 2015 verlaagd tot € 158.800.000, de aanslagen dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende en gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het griffierecht vergoedt.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep geregistreerd onder kenmerknummer 17/00566 betreffende het tijdvak 2014 en kenmerknummer 17/00567 betreffende het tijdvak 2015. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 501. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [B] en als gemachtigden van belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] van [kantoor 1] te [kantoorplaats 1] , tot bijstand vergezeld van [taxateur 1] (taxateur), alsmede, als gemachtigden van de Heffingsambtenaar, [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] , verbonden aan [kantoor 2] te [kantoorplaats 2] , tot bijstand vergezeld van [taxateur 2] (taxateur). Ter zitting zijn de zaken met de kenmerken 17/00566 en 17/00567 gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan de wederpartij. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft na afloop van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende maakt deel uit van het [concern] . Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een [centrale 1] . De onroerende zaak (de kolengestookte productie-eenheden [eenheid 3] en [eenheid 4] , het onderdeel [x] en de voormalige gasgestookte eenheden [eenheid 1] en [eenheid 2] ) bestaat uit diverse gebouwen/bouwwerken met gebouw-gebonden installaties, procesinstallaties in binnen- en buitenopstelling, opslagtanks, silo’s, infrastructurele voorzieningen, ondergrond, water en verdere onroerende voorzieningen. De onroerende zaak is gelegen aan [adres] op een terrein met een totale oppervlakte van 113ha 7a en 87ca, waaronder ruim 87ha water.
[eenheid 3] en [eenheid 4] zijn op de waardepeildata 1 januari 2013 en 1 januari 2014 (hierna: de waardepeildata) nog in gebruik. De hoofdactiviteit is het opwekken van elektriciteit en warmte . De hoofdbrandstof van deze eenheden is steenkool en er vindt bijstook met biobrandstof plaats. [eenheid 1] en [eenheid 2] zijn in 1995 respectievelijk 1997 uit bedrijf genomen en omgebouwd tot [opstartunits] waarmee [eenheid 3] of [eenheid 4] in bedrijf worden gesteld.
Na bekendmaking van het Energieakkoord in september 2013 en daaropvolgend het Activiteitenbesluit Milieubeheer van 13 oktober 2015, is [eenheid 3] op 18 december 2015 definitief stilgelegd.
Tot de gedingstukken behoren door de Heffingsambtenaar ingebrachte taxatierapporten betreffende de jaren 2014 en 2015, beide opgemaakt op 20 februari 2017 door [taxateur 2] van [kantoor 3] B.V. te [kantoorplaats 3] . In deze taxatierapporten is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak voor de toepassing van de Wet WOZ gewaardeerd op € 174.672.000 ( 2014) en € 171.718.000 (2015). Voorts heeft de Heffingsambtenaar berekeningen overgelegd gebaseerd op de Discounted-cash-flowmethode.
Tot de gedingstukken behoren door belanghebbende ingebrachte taxatierapporten, opgemaakt respectievelijk op 13 oktober 2016 en op 25 april 2017 door [persoon B] van [kantoor 4] B.V. te [kantoorplaats 4] en een notitie opgemaakt op 12 oktober 2018 door [kantoor 5] te [kantoorplaats 5] . In deze taxatierapporten is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak voor de toepassing van de Wet WOZ uiteindelijk gewaardeerd op € 12.553.000 (2014) en € 24.546.000 (2015). Voorts heeft belanghebbende Discounted-cash-flowberekeningen (hierna: de DCF-berekeningen) overgelegd.
Uit de geconsolideerde jaarrekeningen over de jaren 2012 en 2013 van de moedermaatschappij van belanghebbende, [C] , blijkt van bijzondere afwaarderingen (impairments) die [C] heeft moeten nemen ingevolge de International Financial Reporting Standards (IFRS) op de aan haarzelf en haar dochtervennootschappen toebehorende [centrale 2] . Over het jaar 2012 bedraagt de impairment op de Nederlandse kolen- en gascentrales van [C] in totaal ca. € 1.738.000.000 en over het jaar 2013 ca. € 2.311.000.000.
Uit de vennootschappelijke jaarrekeningen van belanghebbende over de jaren 2012 en 2013 blijkt van impairments die belanghebbende heeft genomen op de aan haar toebehorende [centrale 2] . Over het jaar 2012 bedraagt de impairment ca. € 210.000.000, waarin is begrepen de bijzondere afschrijving voor [eenheid 3] van € 77.000.000 en voor [eenheid 4] van € 45.000.000. Over het jaar 2013 bedraagt de impairment ca. € 108.000.000, waarin is begrepen de bijzondere afschrijving voor [eenheid 3] van € 23.000.000 en voor [eenheid 4] van € 44.000.000 (conclusie van repliek hoger beroep pagina 7 ).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildata naar de juiste bedragen is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep primair tot een waarde van de onroerende zaak van respectievelijk € 21.846.000 (2014) en € 17.520.000 (2015). Subsidiair concludeert belanghebbende tot een waarde van € 18.090.000 (2014) en € 36.895.000 (2015). Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot een waarde van € 35.753.000 (2014) en € 38.214.000 (2015). De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot handhaving van de op de waardepeildata beschikte waarden.