Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:553, 18/00061 tot en met 18/00063
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:553, 18/00061 tot en met 18/00063
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 februari 2019
- Datum publicatie
- 28 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:553
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:411
- Zaaknummer
- 18/00061 tot en met 18/00063
Inhoudsindicatie
Geen toepassing nultarief vanwege een intracommunautaire levering, omdat niet aannemelijk is dat de auto’s naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen. Artikel 8:42 Awb; op de zaak betrekking hebbende stukken.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00061 tot en met 18/00063
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2017, nummers BRE 16/2285 tot en met 16/2287, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende bedragen aan boetes en heffingsrente in rekening gebracht:
Aanslagnummer |
[aanslagnummer 1] |
[aanslagnummer 2] |
[aanslagnummer 3] |
Periode |
2009 |
1 oktober 2010 tot en met 31 december 2010 |
1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 |
Dagtekening |
23 december 2014 |
30 oktober 2015 |
30 oktober 2015 |
Omzetbelasting |
€ 28.967 |
€ 180.193 |
€ 220.805 |
Vergrijpboete |
€ 14.483 |
€ 8.987 |
€ 11.013 |
Heffingsrente |
€ 4.152 |
€ 27.471 |
€ 27.729 |
Totaal |
€ 47.602 |
€ 216.651 |
€ 259.547 |
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en hiervoor genoemde beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft de beroepen tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de boetebeschikkingen vernietigd, de beroepen tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente ongegrond verklaard, de beroepen tegen de invorderingskosten niet-ontvankelijk verklaard, gelast dat de Inspecteur het beroepschrift doorzendt aan de ontvanger teneinde dit als bezwaarschrift tegen de invorderingskosten in behandeling te nemen, zich onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hebben op de invordering van de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente, op voet van artikel 8:71 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat inzake de invordering van de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente uitsluitend een vordering kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 495 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 253. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn zoon en door zijn gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De Inspecteur heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Per 1 februari 2007 bedrijft belanghebbende een eenmanszaak genaamd ‘ [het bedrijf] ’ (hierna: [het bedrijf] ). De onderneming staat ingeschreven als een zakelijke dienstverlener.
Op naam van [het bedrijf] werden auto’s aangekocht en opgehaald in Duitsland. Daarna werden deze auto’s vervoerd naar Nederland. Vanuit Nederland werden de auto’s geleverd aan Spaanse, Italiaanse, Tsjechische en Bulgaarse afnemers die de auto’s verder zelf vervoerden.
Aan [het bedrijf] zijn in verband met de inkoop van auto’s facturen door Duitse autobedrijven uitgereikt. In verband met de verkoop van deze auto’s door [het bedrijf] werden facturen gesteld op naam van de afnemers. Op deze facturen is het 0% tarief voor intracommunautaire leveringen vermeld. De handelsprijzen bij inkoop en verkoop waren steeds gelijk.
Op afzonderlijke facturen op naam van de in 2.3 bedoelde afnemers bracht [het bedrijf] bemiddelingskosten in rekening. Over de bemiddelingskosten werd 19% aan omzetbelasting in rekening gebracht aan de afnemers. Op deze facturen stond vermeld dat de auto door de koper werd uitgevoerd naar het desbetreffende land van bestemming en dat de koper zelf verantwoordelijk was voor de kosten van de auto en de “afdracht” van omzetbelasting.
Belanghebbende heeft de in 2.3 vermelde omzet in zijn aangiften omzetbelasting als intracommunautaire leveringen aangegeven waarop het 0% tarief is toegepast. De omzet uit de in 2.4 vermelde bemiddelingsactiviteiten is als belaste omzet aangegeven waarop het 19% tarief is toegepast.
Naar aanleiding van een verzoek om informatie door de Duitse autoriteiten heeft de Inspecteur op 24 maart 2009 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Op 14 mei 2009 heeft de Inspecteur het verzoek van de Duitse autoriteiten beantwoord. Van de bevindingen van dat boekenonderzoek is een verslag gemaakt met dagtekening 13 augustus 2009. Belanghebbende heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek in 2009 vragen van de Inspecteur beantwoord. Hij verklaarde onder meer dat (1) de auto’s rijdend of per transporteur werden vervoerd, (2) de overdracht van auto’s plaatsvond in Nederland, meestal op grote parkeerplaatsen (3) de bemiddelingskosten van [het bedrijf] door of namens de afnemer contant werden voldaan aan belanghebbende of zijn zoon en (4) belanghebbende in enkele gevallen ook de aanbetaling betaalde. In verband met het onderzoek door de Duitse autoriteiten heeft het boekenonderzoek enige tijd stil gelegen. Op 1 juni 2011 is het btw-identificatienummer van belanghebbende ingetrokken. Na afronding van het onderzoek door de Duitse autoriteiten is in december 2014 het boekenonderzoek bij belanghebbende hervat. Met dagtekening 23 december 2014 is de naheffingsaanslag 2009 opgelegd. In het kader van het (vervolg)onderzoek heeft een beoordeling van de intracommunautaire verwervingen en leveringen inzake de omzetbelasting plaatsgevonden. Op 30 juni 2015 is een verslag van het (vervolg)onderzoek opgesteld. In dit verslag staat vermeld dat belanghebbende geen enkel bewijs kan leveren van het vervoer naar andere lidstaten (punt 9.2.2). In overeenstemming met de aankondiging in het verslag zijn met dagtekening 30 oktober 2015 naheffingsaanslagen voor het vierde kwartaal 2010 en het eerste half jaar 2011 opgelegd.
Op 18 januari 2015 is belanghebbende als getuige gehoord in een Duits onderzoek naar omzetbelastingfraude. Onder meer [A] en de zoon van belanghebbende waren verdachten in dit Duitse onderzoek. Belanghebbende is niet strafrechtelijk vervolgd in Duitsland. Belanghebbende heeft verklaard dat hij zelf enkele auto’s ophaalde in Duitsland. Hij deed dit aanvankelijk samen met [A] . [A] beschikte over een kopie van het paspoort van belanghebbende, een uittreksel uit het handelsregister van [het bedrijf] en het omzetbelastingnummer van [het bedrijf] . Met deze gegevens werden de aan- en verkooptransacties van auto’s voorbereid. Belanghebbende verklaarde tijdens dit verhoor niet op de hoogte te zijn van alle via zijn btw-identificatienummer verhandelde auto’s.
Uit de internationale informatie-uitwisseling is gebleken dat de afnemers van belanghebbende in Italië, Spanje en Tsjechië in hun aangiften omzetbelasting geen intracommunautaire verwervingen hebben aangegeven. De Spaanse afnemer beschikte over een btw-identificatienummer dat ten tijde van de levering niet meer geldig was.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
II. Zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
III. Kan belanghebbende een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II ontkennend en vraag III bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun stellingen toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De door de Rechtbank vernietigde boetebeschikkingen zijn in hoger beroep niet (langer) in geschil.