Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:411, 19/01215
Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:411, 19/01215
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 maart 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:411
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:553
- Zaaknummer
- 19/01215
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/01215
Datum 13 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 februari 2019, nrs. 18/00061 tot en met 18/00063, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/2285 tot en met BRE 16/2287) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2011 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.