Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:634, 17/00462 tot en met 17/00473
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:634, 17/00462 tot en met 17/00473
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 februari 2019
- Datum publicatie
- 15 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:634
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00462 tot en met 17/00473
Inhoudsindicatie
(Navorderings)aanslagen IB/PVV, Zvw en naheffingsaanslagen OB. Het Hof oordeelt dat belanghebbende woonplaats heeft in Nederland, dat Nederland heffingsbevoegd is, dat belanghebbende een gezamenlijke huishouding voerde en dat de Inspecteur aan de hand van een vermogensvergelijking aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van inkomenstekorten. Voor een aantal jaren leidt dit tot omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Voor het jaar 2009 acht het Hof de Inspecteur niet geslaagd in de bewijslast dat in dat jaar sprake was van een inkomenstekort.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17 /00462 tot en met 17 /00473
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , geboren [datum 1] 1974,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 mei 2017, nummers BRE 16/451, 16/453 tot en met 16/459, 16/524, 17 /503, 17 /504 en 17 /505, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen (navorderings)aanslagen, naheffingsaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) voor de daarbij vermelde jaren opgelegd, alsmede bij de belastingaanslagen de volgende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente (tot en met het jaar 2011) en beschikkingen belastingrente (vanaf het jaar 2012) gegeven.
Nr. Hof |
Nr. Rb |
Aanslag |
Aanslagnummer |
Belasting |
Boete |
Rente |
17 /462 |
16/451 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2009 |
[aanslagnummer 1] . H.97 |
€ 7.593 |
€ 5.694 |
€ 1.177 |
17 /463 |
16/453 |
Navorderingsaanslag Zvw 2009 |
[aanslagnummer 1] . W.97 |
€ 1.442 |
€ 1.081 |
€ 233 |
17 /464 |
16/454 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2010 |
[aanslagnummer 1] . H.07 |
€ 11.421 |
€ 8.565 |
€ 1.745 |
17 /465 |
16/455 |
Navorderingsaanslag Zvw 2010 |
[aanslagnummer 1] . W.07 |
€ 1.642 |
€ 1.231 |
€ 250 |
17 /466 |
16/456 |
Aanslag IB/PVV 2011 |
[aanslagnummer 1] . H.16.01 |
€ 5.359 |
€ 4.019 |
€ 482 |
17 /467 |
16/457 |
Aanslag Zvw 2011 |
[aanslagnummer 1] . W.16.01.4 |
€ 1.411 |
- |
€ 127 |
17 /468 |
16/458 |
Aanslag IB/PVV 2012 |
[aanslagnummer 1] . H.26.01 |
€ 5.050 |
€ 3.787 |
€ 458 |
17 /469 |
16/459 |
Aanslag Zvw 2012 |
[aanslagnummer 1] . W.26.01.4 |
€ 1.236 |
€ 927 |
€ 112 |
17 /470 |
16/524 |
Aanslag IB/PVV 2013 |
[aanslagnummer 1] . H.36.01 |
€ 7.980 |
€ 4.482 |
€ 348 |
17 /471 |
17 /503 |
Naheffingsaanslag OB 2009 |
[aanslagnummer 2] |
€ 6 .514 |
€ 4.885 |
€ 1.629 |
17 /472 |
17 /504 |
Naheffingsaanslag OB 2010/2011 |
[aanslagnummer 1] . F.01.1507 |
€ 13.661 |
€ 10.246 |
€ 1.916 |
17 /473 |
17 /505 |
Naheffingsaanslag OB 2012/2013 |
[aanslagnummer 1] . F.01.3506 |
€ 15.081 |
€ 11.311 |
€ 1.218 |
Bij uitspraken op bezwaar van 8 december 2015 heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede de bij die aanslagen gegeven boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente, gehandhaafd.
Bij uitspraken op bezwaar van 30 december 2016 heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslagen omzetbelasting 2010/2011 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] .F.01.1507) en 2012/2013 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] .F.01.3506) en de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente, gehandhaafd.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2017 heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslag omzetbelasting 2009 verminderd tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 6 .399 en tot bedragen aan boete en heffingsrente van respectievelijk € 4.799 en € 907. De Inspecteur heeft aan belanghebbende in verband met de tegemoetkoming aan het bezwaar een kostenvergoeding toegekend van € 244.
Belanghebbende is van voornoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende, betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV eenmaal, in de zaak met nummer 16/451, een griffierecht geheven van € 46, en betreffende de naheffingsaanslagen omzetbelasting eenmaal, in de zaak met nummer 17 /503, een griffierecht geheven van € 168.
De Rechtbank heeft bij, in één geschrift vervatte, uitspraken
- -
-
het beroep betreffende de navorderingaanslag IB/PVV 2009 (zaaknummer 16/451) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 26.600, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot 71,25% van het bedrag van de navorderingsaanslag,
- -
-
het beroep betreffende de navorderingaanslag Zvw 2009 (zaaknummer 16/453) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar bijdrage-inkomen van € 26.600, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot 71,25% van het bedrag van de navorderingsaanslag,
- -
-
het beroep betreffende de navorderingaanslag IB/PVV 2010 (zaaknummer 16/454) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 35.399, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot 71,25% van het bedrag van de navorderingsaanslag,
- -
-
het beroep betreffende de navorderingaanslag Zvw 2010 (zaaknummer 16/455) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.399, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot 71,25% van het bedrag van de navorderingsaanslag,
- -
-
het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2011 (zaaknummer 16/456) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft, de vergrijpboete verminderd tot 64,125% van het bedrag van de aanslag en het beroep voor het overige ongegrond verklaard,
- -
-
het beroep betreffende de aanslag Zvw 2011 (zaaknummer 16/457) ongegrond verklaard,
- -
-
het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2012 (zaaknummer 16/458) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft, de vergrijpboete verminderd tot 64,125% van het bedrag van de aanslag en het beroep voor het overige ongegrond verklaard,
- -
-
het beroep betreffende de aanslag Zvw 2012 (zaaknummer 16/459) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft, de vergrijpboete verminderd tot 64,125% van het bedrag van de aanslag en het beroep voor het overige ongegrond verklaard,
- -
-
het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2013 (zaaknummer 16/524) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft, de vergrijpboete verminderd tot 64,125% van het bedrag van de aanslag en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
- -
-
het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2009 (zaaknummer 17 /503) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 5.662, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 4.034,
- -
-
het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2010/2011 (zaaknummer 17 /504) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 12.427, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 8.854,
- -
-
het beroep betreffende de naheffingsaanslag OB 2012/2013 (zaaknummer 17 /505) gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 14.183, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 10.105.
De Rechtbank heeft bovendien de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.334,50 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 214 aan hem te vergoeden.
Tegen de uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft deze hoger beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde nummers. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende, eenmaal in de zaak met nummer 17 /00462, een griffierecht geheven van € 250.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 maart 2018 te ’s-Hertogenbosch . Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door zijn zoon [zoon gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. In dat verband heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 13 september 2018 te ’s- Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [de moeder] en [de zoon] (de zoon van belanghebbende) en als gemachtigde [gemachtigde] , bijgestaan door zijn zoon [zoon gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 3] .
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 28 maart 2018 was samengesteld uit V.M. van Daalen, voorzitter, J. Swinkels en M. Harthoorn, leden, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door V.M. van Daalen, voorzitter, M. Harthoorn en W.A. Sijberden en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 28 maart 2018.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1974 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Volgens de gemeentelijke basisregistratie voor persoonsgegevens (de GBA) is hij vanaf [X] december 1992 uitgeschreven uit de GBA met bestemming Hongarije. Vanaf [X] april 2014 tot en met [X] december 2014 stond hij ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 2] . Met ingang van [X] december 2014 staat belanghebbende in de Basisregistratie Personen (BRP, als opvolger van de GBA) geregistreerd als ‘VOW’ (Vertrokken Onbekend Waarheen).
Belanghebbende is sinds 2006 eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats 2] . Het perceel betreft een stuk grond met een schuurtje waarin zich sanitaire voorzieningen bevinden, alsmede een warmwaterketel en een lamp. Belanghebbende heeft de kavel tegen contante betaling van € 12.600 gekocht. Ten tijde van de verkrijging van het perceel [adres 1] stond op dat perceel de woonwagen van de grootmoeder van belanghebbende. De grootmoeder is in 2008 overleden. Tot de gedingstukken behoort een print uit het bestand Beheer van Relaties (BvR) waaruit blijkt dat het woonadres van de grootmoeder volgens de gemeente per [X] december 2003, [adres 5] te [plaats 5] is (bijlage 1 verweerschrift hoger beroep). Belanghebbende is sinds juni 2007 tevens eigenaar van een weiland met stal aan de [adres 6] . Op dit perceel is een recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van de vader van belanghebbende, die er zijn pony’s op houdt. Het weiland is aankocht door belanghebbende voor € 16.320 welk bedrag hij door schenking heeft verkregen. Blijkens de afrekening van de notaris is aan kosten voor de verkoop € 1.713 in contanten voldaan (bijlage 31 verweerschrift IB/PVV-zaken beroepsfase). De WOZ waarden van de percelen [adres 6] respectievelijk 32 bedragen in € (bijlage 28 verweerschrift IB/PVV-zaken beroepsfase, pagina 7):
jaar |
[adres 6] |
[adres 1] |
2012 |
91.000 |
89.000 |
2011 |
91.000 |
65.000 |
2010 |
89.000 |
61.000 |
2009 |
87.000 |
53.000 |
Belanghebbende heeft een zoon, [de zoon] , geboren [datum 2] 2000 (hierna: de zoon). De moeder van de zoon is [de moeder] (hierna: [de moeder] ). Belanghebbende en [de moeder] zijn niet gehuwd en zijn geen fiscaal partner van elkaar. Volgens de GBA stond [de moeder] samen met de zoon in de onderhavige jaren tot en met 20 juli 2012 ingeschreven op [adres 2] te [plaats 2] , dit is het woonadres van de ouders van belanghebbende. Na 20 juli 2012 zijn [de moeder] en de zoon volgens de GBA vertrokken naar een onbekend adres in Polen.
In de onderhavige jaren had belanghebbende tot juni 2012 een postadres in Duitsland: [adres 3] te [plaats 3] . Over de jaren 2002 tot en met 2004 heeft hij voor de omzetbelasting in Duitsland telkens aangifte gedaan naar een omzet van € 0, over het jaar 2005 heeft hij in Duitsland aangifte gedaan naar een omzet van € 9.900. De jaren daarna zijn geen aangiften omzetbelasting meer ingediend. Voor de Duitse fiscus was belanghebbende tot [X] januari 2009 op het adres [adres 3] te [plaats 3] bekend, per [X] januari 2009 is hij voor de Duitse fiscus ‘vertrokken onbekend waarheen’. Over de jaren 2009 tot en met 2013 heeft belanghebbende in geen enkel land aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en aangifte Zvw over de jaren 2009 en 2010, maar er zijn voor die jaren wel zogenoemde informatiebiljetten IB/PVV en Zvw aan hem uitgereikt. Voor de jaren 2011 tot en met 2013 is belanghebbende wel uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en aangifte Zvw. Belanghebbende heeft de informatiebiljetten en aangiftebiljetten ingevuld geretourneerd. Daarbij heeft hij steeds vermeld dat het adres [adres 1] een postadres is. Over het jaar 2009 zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen aangegeven. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is enkel een schuld van € 20.000 in box 3 aangegeven. Over het jaar 2013 is in box 3, naast voornoemde schuld van € 20.000, tevens een bedrag van € 187.000 als bezitting opgenomen in de rubriek ‘overige onroerende zaken’. In de jaren 2009 tot en met 2013 zijn aan belanghebbende geen aangiften omzetbelasting uitgereikt.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek heeft op [datum 3] en [datum 6] 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op (onder meer) het adres [adres 1] (hierna: de doorzoeking). Belanghebbende is samen met [de moeder] in de caravan op [adres 1] aangetroffen, de zoon in de woonwagen van de ouders van belanghebbende op [adres 2] . In een tent op het perceel [adres 1] zijn onder meer de volgende goederen aangetroffen:
- -
-
32 pannensets [merk 1] , per 2 sets verpakt in één doos;
- -
-
8 tassen messensets [merk 1] ;
- -
-
4 koffers messensets [merk 2] .
Tevens zijn aangetroffen twee inkoopfacturen van leverancier [merk 1] geadresseerd aan [belanghebbende] , [adres 3] , [nummer] [plaats 3] :
- -
-
factuur van 22 september 2006 betreffende 120 pannensets en 120 messensets voor een totaalbedrag van € 7.146,88 inclusief € 985,78 Duitse omzetbelasting;
- -
-
factuur van 25 januari 2008 betreffende 10 pannensets, 10 messensets en 8 besteksets voor een totaalbedrag van € 938,81 inclusief € 149,89 Duitse omzetbelasting.
Daarnaast zijn aangetroffen garantiebewijzen van [merk 1] en [merk 2] , folders van 9-delige messensets [merk 1] en van bestekkoffer 72-delig [merk 2] , visitekaartjes van [B] ( [C] en [D] te [plaats 6] ) en blanco facturen van [merk 1] .
Bij de doorzoeking op de [adres 2] , de woonwagen van de ouders van belanghebbende, is een handgeschreven notitie aangetroffen met daarop vermeld:
‘ [E] aan [belanghebbende] 5-8-2010’en ‘renteloze lening auto [automerk] , totaal € 27.135,97’ en een overzicht van terugbetalingen van in totaal in 2010 € 6 .760 en in 2011 van € 1.680.
Tijdens de doorzoeking op het naastgelegen perceel [adres 4] is een beveiligingssysteem aangetroffen met een zestal buitencamera’s. De harddisk van het beveiligingssysteem is in beslag genomen. Eén van de camera’s geeft zicht op de zijkant van een toercaravan op het perceel van belanghebbende. Blijkens de beschrijving van de beelden die zijn gemaakt in de periode van 22 augustus 2013 tot en met [X] oktober 2013 is daarop te zien dat drie personen, met een sterke gelijkenis met belanghebbende, [de moeder] en de zoon, zich dagelijks op meerdere momenten nabij de toercaravan en het schuurtje met sanitaire voorzieningen bevonden. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen behoort tot de gedingstukken (bijlage 33 verweerschrift IB/PVV-zaken beroepsfase).
De Inspecteur heeft op grond van een informatie-uitwisseling gegevens en informatie ontvangen die zijn verzameld bij de doorzoeking en onderzoek gedaan naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een eindrapport van 10 december 2014. In het eindrapport is ervan uitgegaan dat belanghebbende in de onderhavige jaren zijn fiscale woonplaats in Nederland had en daar met [de moeder] en de zoon een gezamenlijke (financiële) huishouding voerde. Door middel van vermogensvergelijkingen heeft de Inspecteur voor de jaren 2009 tot en met 2013 de volgende bedragen aan negatief netto-privé vastgesteld:
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
€ 30.060 |
€ 39.199 |
€ 24.978 |
€ 24.723 |
€ 41.938 |
Op basis van de vermogensvergelijkingen is geconcludeerd dat belanghebbende inkomsten heeft genoten waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Daarbij heeft de Inspecteur aangenomen dat die inkomsten zijn gegenereerd uit de ambulante handel in huishoudelijke goederen in Nederland. Naar aanleiding hiervan zijn de in 1.1 genoemde belastingaanslagen opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur vergrijpboeten opgelegd van 75% van de belastingbedragen die zijn geheven in verband met het vastgestelde negatief netto-privé.
De Rechtbank heeft de vermogensvergelijking van de Inspecteur op onderdelen gecorrigeerd en heeft geconcludeerd tot de volgende bedragen aan negatief netto-privé:
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
€ 26.600 |
€ 35.399 |
€ 22.978 |
€ 22.723 |
€ 39.938 |
De correcties die de Rechtbank in de vermogensvergelijking heeft aangebracht betreffen
a) € 2.000 in ieder jaar in verband met te veel in aanmerking genomen uitgaven volgens het NIBUD Handboek 2013, en
b) € 1.460 in 2009 en € 1.800 in 2010 in verband met dubbeltellingen.
Voor de omzetbelasting heeft de Rechtbank, uitgaande van het negatief netto-privé als hiervoor in 2.9 vermeld, een gecorrigeerde omzet inclusief OB berekend van:
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
€ 35.466 |
€ 47.198 |
€ 30.637 |
€ 30.297 |
€ 53.250 |
In hoger beroep heeft belanghebbende een getuigenverklaring van 22 juli 2016 overgelegd van [F] , belastingambtenaar, afgelegd tegenover de rechter-commissaris in de strafzaak tegen de moeder van belanghebbende. In deze verklaring is onder meer het volgende vermeld:
“(…) De naam [naam 1] zegt mij zeker iets. Mij wordt gevraagd of de naam van mevrouw [de moeder] mij iets zegt. Ja, die heb ik wel eens horen noemen. Ook de naam [naam 2] zegt mij iets, dat is de naam van haar zoon, maar met beide personen heb ik nooit inhoudelijke contacten gehad.(….).”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
-
Is de fiscale woonplaats van belanghebbende gelegen in Nederland?
-
Is Nederland heffingsbevoegd met betrekking tot het inkomen van belanghebbende?
-
Heeft belanghebbende in de betreffende jaren een gezamenlijke financiële huishouding gevoerd met [de moeder] ?
-
Heeft belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013 de vereiste aangifte IB/PVV en Zvw gedaan?
-
Zijn de (navorderings-/naheffings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd?
-
Zijn de boetebeschikkingen, de beschikkingen heffingsrente of belastingrente terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende gegeven?
-
Is sprake van schending van het gelijkheids- en/of het vertrouwensbeginsel?
-
Heeft belanghebbende recht op een (integrale) proceskostenvergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 2, 3, 5 en 6 ontkennend en de vragen 4, 7 en 8 bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan tijdens de zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar de daarvan opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de (navorderings-/naheffings)aanslagen en beschikkingen dan wel vermindering daarvan tot nihil. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.