Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:728, 18/00009 en 18/00010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:728, 18/00009 en 18/00010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 februari 2019
Datum publicatie
15 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:728
Formele relaties
Zaaknummer
18/00009 en 18/00010

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Belanghebbende heeft een zogenoemde “Rente wegen Erwerbsunfähigheit” toegekend gekregen van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen. Deze uitkering ziet op de periode 1 januari 1998 tot 1 juli 2014. In geschil is of het in 2014 ontvangen bedrag terecht is gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning, het premie-inkomen voor de volksverzekeringen en het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet. Naar het oordeel van het Hof is dat het geval.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00009 en 18/00010

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 19 december 2017, nummers BRE 16/7500 en 17/3353, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te vermelden aanslagen en beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.628. Gelijktijdig is bij beschikking € 180 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Daarnaast is een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2014 opgelegd waarbij het bijdrage-inkomen is vastgesteld op € 8.804. Beide aanslagen worden hierna samen ook wel aangeduid als de aanslagen.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij uitspraak van de Inspecteur is de aanslag IB/PVV gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen de hiervoor genoemde uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Tevens is met toestemming van partijen prorogatie toegepast met betrekking tot de aanslag Zvw 2014. Met betrekking tot beide beroepen heeft de griffier van de Rechtbank eenmaal griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ten aanzien van dit beroep heeft de griffier eenmaal griffierecht geheven van € 126.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is op [geboortedatum] 1952 in Duitsland geboren en bezit de Nederlandse nationaliteit. In 2014 woonde belanghebbende in Nederland. Sinds 1990 is hij in Nederland in dienstbetrekking werkzaam.

2.2.

Bij brief van 14 mei 2014 is belanghebbende een “Rente wegen Erwerbsunfähigheit” toegekend van € 8.522,85 van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen (hierna ook: de Duitse invaliditeitsuitkering). Deze uitkering ziet op de periode 1 januari 1998 tot 1 juli 2014. Vanaf 1 juli 2014 ontvangt belanghebbende € 140,01 per kwartaal. In 2014 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 8.804 ontvangen.

2.3.

Op 1 maart 2015 heeft belanghebbende voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan. In die aangifte heeft belanghebbende de ontvangen Duitse invaliditeitsuitkering aangegeven als buitenlandse inkomsten uit vroegere arbeid. Daarnaast heeft belanghebbende loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 22.561 en uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 737 en een restant persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) uit voorgaande jaren van € 15.000 in mindering gebracht op het inkomen.

2.4.

Met dagtekening 26 maart 2016 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2014 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2014 vastgesteld. Daarbij is de Inspecteur van de aangifte IB/PVV afgeweken door het restant PGA uit voorgaande jaren te corrigeren. De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2014 is vastgesteld op € 475.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vragen of de Inspecteur de Duitse invaliditeitsuitkering terecht heeft gerekend tot:

  1. het belastbaar inkomen uit werk en woning;

  2. het premie-inkomen voor de volksverzekeringen;

  3. het bijdrage‑inkomen voor de Zorgverzekeringswet.

Daarnaast is in geschil of terecht belastingrente in rekening is gebracht.

Belanghebbende is van mening dat de vragen 1 tot en met 3 ontkennend moeten worden beantwoord en dat ten onrechte belastingrente in rekening is gebracht. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing