Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:80, 17/00685 en 17/00686
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:80, 17/00685 en 17/00686
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 januari 2019
- Datum publicatie
- 27 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2019:80
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2017:7759, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1594
- Zaaknummer
- 17/00685 en 17/00686
Inhoudsindicatie
Artikelen 26 en 28 van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Belanghebbende (door erfopvolging mede-eigenaar van de onroerende zaken) heeft geen recht op een beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Wet WOZ, omdat voor haar reeds een rechtsingang heeft opengestaan die ook is benut. De keuze van de executeur om te berusten in de uitspraak op bezwaar kan aan belanghebbende worden toegerekend. Belanghebbende heeft ook geen recht op een beschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet WOZ, omdat het verzoek te laat is gedaan. Er is geen rechtsregel die de heffingsambtenaar verplicht om belanghebbende te wijzen op deze bepaling.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00685 en 17/00686
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 31 juli 2017, nummers AWB 16/2102 en 16/2043 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Meerssen
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 3 mei 2016 heeft de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om afgifte van een beschikking op grond van artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2012 voor de objecten [adres onroerend goed] te [plaats] afgewezen.
Bij beschikking van 3 mei 2016 heeft de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende om afgifte van een beschikking op grond van artikel 28 van de Wet WOZ voor het belastingjaar 2013 voor de objecten [adres onroerend goed] te [plaats] afgewezen.
Bij uitspraken op bezwaar van 27 mei 2016 heeft de Heffingsambtenaar de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen de beschikkingen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende twee keer een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en [B] , alsmede, de Heffingsambtenaar, [C] , bijgestaan door [D] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Heffingsambtenaar heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is sinds 10 maart 2012, door het overlijden van haar vader [de vader] , als erfgenaam, mede-eigenaar geworden van de objecten [adres onroerend goed] te [plaats] (hierna: de onroerende zaken). Als executeur is aangewezen de broer van belanghebbende, [de broer] .
Door [de broer] is bij brief van 4 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de ten name van erflater gegeven WOZ-beschikking voor de onroerende zaken voor het belastingjaar 2012. In dat bezwaarschrift is als onderwerp opgenomen “Bezwaar WOZ-waarde [adres onroerend goed] t.n.v. de heer [de vader] ” en als aanhef “Namens de erven (mijn vader is 10 maart jongstleden overleden, zie bijgevoegd uittreksel uit overlijdensakte) van bovengenoemde relatie teken ik bezwaar aan (…).”
Bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2012 is het bezwaar gegrond verklaard en is de WOZ-waarde van de onroerende zaken lager vastgesteld. De uitspraak op bezwaar is gericht aan “ [de broer] (erven [de vader] )” en gestuurd naar het adres van de executeur. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 28 februari 2013 is aan de erven van [de vader] een WOZ-beschikking gezonden voor de onroerende zaken voor het belastingjaar 2013, gestuurd naar het adres van [de broer] .
Bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2013 is het door [de broer] ingediende bezwaar tegen deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Er heeft een ambtshalve beoordeling plaatsgevonden, waarbij de waarde is gehandhaafd.
Op 12 april 2016 heeft belanghebbende verzocht om afgifte van een beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Wet WOZ voor het jaar 2012 en een beschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet WOZ voor het jaar 2013.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende recht op afgifte van een beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Wet WOZ voor de onroerende zaken voor het jaar 2012?
2. Heeft belanghebbende recht op afgifte van een beschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet WOZ voor de onroerende zaken voor het jaar 2013?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en afgifte van de gevraagde beschikkingen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.