Home

Rechtbank Limburg, 31-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:7759, AWB - 16 _ 2102 en AWB - 16_2043

Rechtbank Limburg, 31-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:7759, AWB - 16 _ 2102 en AWB - 16_2043

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
31 juli 2017
Datum publicatie
10 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:7759
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2102 en AWB - 16_2043

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft in 2016 aan verweerder verzocht om voor belastingjaar 2012 een op haar naam gestelde WOZ-beschikking af te geven op grond van artikel 26 van de Wet WOZ. Verweerder heeft dit verzoek naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen omdat aan eiseres als mede-erfgenaam reeds een WOZ-beschikking is gezonden voor dat belastingjaar. Ook een uitspraak op bezwaar is immers een zodanige beschikking. Eiseres heeft verweerder in 2016 tevens verzocht om afgifte van een WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2013, maar dan op grond van artikel 28 van de Wet WOZ. Ook dit verzoek heeft verweerder terecht afgewezen. Een op grond van artikel 28 van de Wet WOZ af te geven beschikking kan immers slechts zien op het begin van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek tot het afgeven van de beschikking is gedaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/2102 en 16/2043

(gemachtigde: ir. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres om afgifte van een beschikking op grond van artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2012 voor de objecten [adres onroerend goed] te [gemeente] afgewezen.

Bij besluit van 3 mei 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiseres om afgifte van een beschikking op grond van artikel 28 van de Wet WOZ voor het belastingjaar 2013 voor de objecten [adres onroerend goed] te [gemeente] afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 27 mei 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft gevoegd plaatsgevonden op

11 november 2016. Eiseres is niet in persoon verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen P.A.M. Evers, zijnde de heffingsambtenaar van de gemeente Meerssen.

Na afloop van de zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de zaak niet geschikt is voor de behandeling door één rechter en om die reden moet worden heropend en op grond van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden verwezen naar een meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft gevoegd plaatsgevonden op

8 maart 2017. Eiseres is niet in persoon verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen P.A.M. Evers, zijnde de heffingsambtenaar van de gemeente Meerssen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Door het overlijden van [naam 1] op 10 maart 2012 is eiseres als erfgenaam mede-eigenaar geworden van de objecten [adres onroerend goed] te [gemeente] . Als executeur is aangewezen [naam 2] . Op 12 april 2016 heeft eiseres aan verweerder verzocht om ten aanzien van voormelde objecten voor bezwaar vatbare WOZ-beschikkingen af te geven voor de belastingjaren 2012 en 2013. Het verzoek ten aanzien van belastingjaar 2012 heeft eiseres gedaan op grond van artikel 26 van de Wet WOZ en het verzoek ten aanzien van belastingjaar 2013 op grond van artikel 28 van de Wet WOZ.

2. Verweerder heeft deze verzoeken bij de primaire besluiten afgewezen. Ook na de door eiseres gemaakte bezwaren is verweerder bij zijn standpunt gebleven dat hij terecht niet de voor bezwaar vatbare WOZ-beschikkingen heeft afgegeven waarom eiseres heeft verzocht. Eiseres is het op de in beroep aangevoerde gronden niet eens met de bestreden besluiten.

3. Het volgende wettelijke kader is van belang.

Artikel 22 van de Wet WOZ luidt als volgt:

1. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

2 De bij de beschikking vastgestelde waarde geldt voor een kalenderjaar.

Artikel 24 van de Wet WOZ luidt voor zover van belang:

(…)

3 De bekendmaking van de beschikking geschiedt terstond door toezending aan:

a. degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

b. degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van de beschikking mededeling gedaan aan de afnemers.

4 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, kan, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.

(…)

Artikel 26 van de Wet WOZ luidt als volgt:

1. Indien in de loop van het kalenderjaar waarvoor de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld een ander dan degene te wiens aanzien een beschikking houdende de vaststelling van de waarde van die zaak is genomen, de hoedanigheid verkrijgt van degene, bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel a of onderdeel b,:

a. neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of artikel 27, eerste lid;

b. kan de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander eigener beweging een voor bezwaar vatbare beschikking nemen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, of artikel 27, eerste lid.

2 De beschikking treedt, vanaf het tijdstip waarop die ander de in het eerste lid bedoelde hoedanigheid heeft verkregen, in de plaats van de in de artikelen 22, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, bedoelde beschikking.

3 De beschikking bevat in ieder geval de in artikel 23 bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.

4 Artikel 24, derde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28 van de Wet WOZ luidt als volgt:

1. Ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ingevolge de artikelen 22, eerste lid, 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid, en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid, 26, vierde lid, dan wel 27, derde lid, de beschikking ter zake is toegezonden, neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid. Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.

2 De ingevolge het eerste lid genomen beschikking treedt in de plaats van de in de artikelen 22, eerste lid, 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid, bedoelde beschikking met ingang van het in het eerste lid bedoelde verzoek aan te geven tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip niet eerder kan zijn gelegen dan bij het begin van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin dat verzoek is gedaan.

3 De beschikking bevat de in artikel 23 bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.

4 De bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending aan degene te wiens aanzien zij is genomen.

Belastingjaar 2012

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in een schrijven van 3 mei 2016 aan de gemachtigde van eisers onder meer heeft meegedeeld dat [naam 2] als executeur namens de gezamenlijke erfgenamen tijdig bezwaar heeft ingediend tegen de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2012. Vervolgens is aan de gezamenlijke erven van

[naam 1] op 17 juli 2012 een WOZ-beschikking is gezonden (geadresseerd aan [naam 2] ) voor het belastingjaar 2012. De betreffende beschikking bevindt zich bij de stukken en is inderdaad aldus te naam gesteld. Reeds gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat die WOZ-beschikking niet tot haar was gericht. Eiseres is een van de erven van [naam 1] , zodat er geen misverstand over kan bestaan dat een beschikking die is gericht aan “de erven van [naam 1] ”, ook mede aan haar gericht is. Daaraan doet niet af dat die beschikking niet letterlijk op haar naam is gesteld. Derhalve wordt in casu niet voldaan aan het bepaalde in artikel 26, eerste lid van de Wet WOZ. Ook een uitspraak op bezwaar is immers een beschikking. Uit artikel 24, vierde lid, van de Wet WOZ vloeit verder voort dat bekendmaking van een dergelijke beschikking bij meerdere genothebbenden aan één van hen mag plaatsvinden zodat niet aan iedere erfgenaam separaat een beschikking hoefde te worden toegezonden.

Belastingjaar 2013

5. De rechtbank stelt vast dat eiseres het eens is met verweerders standpunt dat een op grond van artikel 28 van de Wet WOZ af te geven beschikking slechts kan zien op het begin van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek tot het afgeven van de beschikking is gedaan. Nu eiseres haar verzoek pas in 2016 heeft gedaan, kan deze beschikking niet zien op het belastingjaar 2013, terwijl haar verzoek wel op dat belastingjaar ziet. Verweerder heeft aldus reeds om die reden terecht geweigerd om eiseres op grond van artikel 28 van de Wet WOZ een WOZ-beschikking te geven voor het belastingjaar 2013.

6. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder het door [naam 2] in 2013 gemaakte bezwaar had moeten aanmerken als een verzoek om een WOZ-beschikking slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. In artikel 28 van de Wet WOZ ligt besloten dat slechts een beschikking op grond hiervan kan worden afgegeven, indien daartoe een expliciet verzoek wordt gedaan. Deze mogelijkheid bestond ook nog nadat verweerder het door [naam 2] gemaakte bezwaar tegen de aanslag over dat belastingjaar niet-ontvankelijk had verklaard. Van deze mogelijkheid is toentertijd echter geen gebruik gemaakt. Anders dan eiseres is de rechtbank ook de mening toegedaan dat verweerder [naam 4] hierop niet heeft hoeven wijzen.

7. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. N.J.J. Derks-Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. E. van Rie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 31 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.