Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1278, 19/00303
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1278, 19/00303
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2020
- Datum publicatie
- 20 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1278
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1831, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00303
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is geëmigreerd naar Thailand en ontvangt tot 30 september 2015 looninkomsten van de gemeente. Met ingang van 1 oktober 2015 ontvangt belanghebbende (vroeg)pensioen van het ABP. Het hof is van oordeel dat de heffingsbevoegdheid ter zake van deze inkomsten toekomt aan Nederland. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00303
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
met gekozen domicilie in [woonplaats] (Thailand),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 april 2019, nummer BRE 18/997, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft, op verzoek van belanghebbende, bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft partijen bij brief van 11 september 2019 gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord, met de mededeling dat indien partijen van dit recht gebruik willen maken, zij dat binnen vier weken schriftelijk kenbaar dienen te maken. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord.
Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek op 10 maart 2020 is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is op 26 maart 2014 geëmigreerd naar Thailand. Sinds zijn emigratie werkt belanghebbende niet meer in Nederland.
Belanghebbende is vanaf 1981 tot en met 30 september 2015 in dienst geweest van [het bureau] van [de gemeente] (hierna: [de gemeente] ). In de periode vanaf 26 maart 2014 tot en met 30 september 2015 ontving belanghebbende looninkomsten van [de gemeente] op grond van een doorlopend dienstverband zonder de verplichting tot het verrichten van arbeid (vertrekregeling). Met ingang van 1 oktober 2015 is belanghebbende (vervroegd) met pensioen gegaan.
Belanghebbende ontving in 2015 loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 39.348 van [de gemeente] , alsmede loon uit vroegere dienstbetrekking van € 8.260 van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: het ABP) (hierna gezamenlijk: de inkomsten). De inkomsten werden onder inhouding van loonbelasting aan belanghebbende betaald.
Belanghebbende heeft onder andere op 26 oktober 2015 telefonisch contact gehad met een medewerker van de Belastingdienst, kantoor buitenland (hierna: de medewerker). De medewerker heeft belanghebbende geholpen bij het invullen van de aangifte IB/PVV over het jaar 2014 door middel van een M-biljet.
Belanghebbende heeft op 20 april 2016 de aangifte IB/PVV 2015 ingediend. Belanghebbende heeft daarin aangegeven dat de inkomsten niet in Nederland belast zijn en dat hij niet-premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
De aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 16 maart 2017 vastgesteld overeenkomstig de aangifte IB//PVV 2014.
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 juli 2017 aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens is om af te wijken van de aangifte IB/PVV 2015. De afwijking houdt in dat belanghebbende wordt geacht premieplichtig te zijn in Nederland gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2015.
De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 27 oktober 2017 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.378, uit sparen en beleggen van € 2.306 en een premie-inkomen van € 25.098. Tevens is bij beschikking € 711 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het heffingsrecht ter zake van de inkomsten, als afkomstig van een Nederlandse overheidswerkgever, is toegewezen aan Nederland. De inspecteur is verder uitgegaan van premieplicht van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2015.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende (deels) gegrond verklaard en geconcludeerd dat belanghebbende niet-premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
3 Geschil, alsmede conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is Nederland heffingsbevoegd ten aanzien van de inkomsten?
II. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en uit sparen en beleggen van € 2.306 en dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.