Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1280, 19/00312
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1280, 19/00312
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2020
- Datum publicatie
- 20 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1280
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:1918, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 19/00312
Inhoudsindicatie
artikel 6.39, lid 1, Wet IB 2001 giftenaftrek
De bewijslast ten aanzien van de giftenaftrek ligt bij belanghebbende. Het is dus in beginsel aan belanghebbende om schriftelijke bescheiden te overleggen waarmee de gift kan worden gestaafd. Echter, als er voldoende twijfel bestaat over de juistheid van de bescheiden, kan dit ertoe leiden dat de bescheiden geen of in zeer beperkte mate bewijskracht hebben. De bewijsmiddelen van belanghebbende afwegend tegen de door de inspecteur geuite twijfels, leidt het hof tot het oordeel dat belanghebbende wel geslaagd is in de op haar rustende bewijslast.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00312
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 april 2019, nummer BRE 18/448 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.56.01 over het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.536. Bij het opleggen van deze aanslag is de inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte en heeft hij de giftenaftrek volledig geweigerd.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak de aanslag verminderd en een deel van de giften alsnog in aftrek toegelaten.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard ten aanzien van de kostenvergoeding in de bezwaarfase en de vergoeding voor immateriële schade. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 februari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 19/00313.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is getrouwd met de heer [de echtgenoot] . Ze zijn elkaars fiscaal partner. In hun aangiften IB/PVV 2015 hebben belanghebbende en haar echtgenoot giften aan [Stichting A] , [Stichting C] en [Stichting B] (hierna: [Stichting B] ) opgenomen voor een bedrag van € 4.549 (voor aftrek van de drempel). In dit bedrag is een gift van in totaal € 3.200 aan [Stichting B] opgenomen. Na toepassing van de drempel van € 681 resteert een aftrek giften van € 3.868. Hiervan is een bedrag van € 1.400 aan belanghebbende toebedeeld. Belanghebbende heeft in haar aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning opgenomen van € 23.136.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende en haar echtgenoot over de in aftrek gebrachte giften. Belanghebbende heeft vervolgens kopieën van drie kwitanties en een transactieoverzicht van haar bankrekening verstrekt. De drie kwitanties hebben betrekking op contante giften aan [Stichting B] van, in totaal, € 3.500. Het transactieoverzicht heeft betrekking op drie overboekingen naar [Stichting A] van in totaal € 1.229 en een overboeking naar [Stichting C] van € 120. Verder is op de afschriften te zien dat belanghebbende € 5.500 contant heeft opgenomen.
In beroep heeft belanghebbende daarnaast drie verklaringen van [Stichting B] overgelegd waarin namens de stichting wordt verklaard in 2015 een bedrag van € 3.500 van belanghebbende te hebben ontvangen. Ook behoren tot de stukken kopieën van kas-grootboekrekeningen van [Stichting B] waarop is vermeld dat belanghebbende van 2012 tot en met 2015 stortingen heeft gedaan. In hoger beroep zijn er nog aanvullende grootboekkaarten van [Stichting B] overgelegd.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur alle door belanghebbende opgevoerde giften geweigerd. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de giften aan [Stichting A] en [Stichting C] alsnog geaccepteerd, de giften aan [Stichting B] niet. Hiertegen is belanghebbende in beroep gekomen. Het beroep is gegrond verklaard, echter alleen voor zover het gaat om de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding in de bezwaarfase. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade van € 250.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de aanslag IB/PVV 2015 van belanghebbende te hoog vastgesteld omdat de giften aan [Stichting B] ten onrechte zijn geweigerd?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding in de bezwaarfase en de vergoeding van immateriële schade, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verlaging van de aanslag IB/PVV 2015 conform de ingediende aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep