Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:136, 19/00226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:136, 19/00226

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 januari 2020
Datum publicatie
23 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:136
Formele relaties
Zaaknummer
19/00226
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10a

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft optierechten gekregen die onvoorwaardelijk in 2004 zijn toegekend. De werkgever heeft daarover loonheffing ingehouden en afgedragen. Begin 2005 is een arbeidsconflict ontstaan en is de arbeidsovereenkomst medio 2005 ontbonden. De werkgever heeft niet willen meewerken aan uitoefening van de opties. In een civiele procedure is de werkgever veroordeeld tot vergoeding van een bedrag in verband met de uitoefening van de opties. Dit bedrag is in 2012 voldaan.

Het Hof oordeelt dat het voordeel in 2012 is belast op grond van artikel 10a, lid 3, Wet LB (tekst 2004). Het voordeel is niet in een eerder jaar genoten. Gelet op de weigerachtige houding van de werkgever was het voordeel niet inbaar in een eerder jaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00226

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 maart 2019, nummer BRE 17/4178 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.513.613 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.361. Gelijktijdig is bij beschikking € 10.071 belastingrente in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.791.201 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.361. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar alleen voor zover het gaat om de kostenvergoeding voor de bezwaarfase, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.788 en gelast dat het griffierecht wordt vergoed.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 4 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.5.

Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is op 23 of 26 december 2004 als CFO in dienst getreden bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Ter gelegenheid van zijn indiensttreding zijn aan belanghebbende optierechten op 6.000 aandelen [bedrijf] toegekend, als onderdeel van zijn arbeidsvoorwaardenpakket. De (voorwaarden betreffende de) optierechten zijn door belanghebbende op 23 december 2004 aanvaard door zijn akkoord van die datum met de definitieve ‘termsheet’ betreffende de optierechten. De optierechten zijn onvoorwaardelijk toegekend op 26 december 2004.

2.2.

[bedrijf] heeft met betrekking tot de toekenning van de optierechten in december 2004 over een bedrag van afgerond € 39.467 loonheffing ingehouden en afgedragen. Bij de inhouding van loonheffing werd uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van het totaal van de onderliggende aandelen van [bedrijf] van driehonderd miljoen euro. De ingehouden loonheffing bedroeg € 20.523.

2.3.

Begin 2005 is een arbeidsconflict tussen [bedrijf] en belanghebbende ontstaan. Het conflict heeft ertoe geleid dat [bedrijf] op 8 februari 2005 te kennen gaf af te willen zien van verdere samenwerking met belanghebbende. De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [bedrijf] is op 15 juni 2005 ontbonden.

2.4.

Belanghebbende heeft [bedrijf] op 6 juni 2005 een aangetekende brief gezonden waarin hij aangeeft dat hij per direct zijn optierechten wil uitoefenen. Onder meer dit verzoek, waaraan [bedrijf] niet wilde meewerken, was aanleiding voor diverse gerechtelijke procedures tussen [bedrijf] en belanghebbende. Het Gerechtshof in Amsterdam heeft uiteindelijk op 16 maart 2010 voor recht verklaard (i) dat belanghebbende recht had op toekenning van de onder 2.1 genoemde optierechten, en (ii) dat belanghebbende deze op 6 juni 2005 heeft uitgeoefend. In overeenstemming met die nadien onherroepelijk geworden beslissing, heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2012 geoordeeld dat [bedrijf] aan belanghebbende heeft te betalen een bedrag van € 4.698.150 voor de verzilverde opties. [bedrijf] heeft dit bedrag op 21 november 2012 betaald aan belanghebbende onder inhouding van een bedrag van € 2.443.038 aan loonheffing.

2.5.

In de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 heeft belanghebbende voornoemd bedrag van € 2.443.038 aan loonheffing in aftrek gebracht als voorheffing, zonder dat hij het corresponderende loonbestanddeel heeft aangeven. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd en de onderhavige aanslag opgelegd waarbij hij alsnog rekening heeft gehouden met het door [bedrijf] betaalde bedrag ter grootte van € 4.698.150 (hierna: het optievoordeel). Deze correctie is bij de uitspraken op bezwaar gehandhaafd. Een andere correctie is wel teruggenomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. heeft belanghebbende in 2012 een belast voordeel in verband met de uitoefening van opties genoten:

II. bestaat er recht op een immateriële schadevergoeding in verband met de duur van de procedure.

3.2.

Belanghebbende en de Inspecteur concluderen tot vermindering van de aanslag.

4 Gronden

5 Beslissing