Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1744, 19/00709
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1744, 19/00709
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juni 2020
- Datum publicatie
- 15 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:1744
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:20
- Zaaknummer
- 19/00709
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking vennootschapsbelasting 2012 is terecht opgelegd, omdat niet aan de informatieplicht is voldaan. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de fiscale vestigingsplaats mogelijk in Nederland is gelegen. Beroep op overmacht slaagt niet. Geen kostenvergoeding voor bezwaarfase omdat het aanpassen van de informatiebeschikking, naar aanleiding van de in bezwaarfase gegeven informatie, niet het gevolg is van aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00709
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in Luxemburg,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 oktober 2019, nummer BRE 18/42, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven over het jaar 2012 (hierna: de informatiebeschikking).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 20 mei 2020 te ’s-Hertogenbosch. Via een videoverbinding hebben hieraan deelgenomen, namens belanghebbende, [A] , en de gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend, die aan de inspecteur is verstrekt.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is opgericht op [oprichtingsdatum] 2000. De activiteiten van belanghebbende bestaan voornamelijk uit de import en export van struiken en planten.
[A] was in het onderhavige jaar (2012) gedelegeerd bestuurder van belanghebbende.
Tot de gedingstukken behoort een memo van [B] en [H] van 5 juli 2015 met als onderwerp ‘concept voortgangsrapportage inzake [belanghebbende] ’. Dit memo, opgesteld op verzoek van (en gericht aan) de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“1. Inleiding
(…) bevat dit memo een uitwerking van de fiscale vestigingsplaats van [belanghebbende] . (…)
4. Visie omtrent fiscale vestigingsplaats [belanghebbende]
(…)
Conclusie ten aanzien van artikel 4 Awr
(…) kan niet met zekerheid worden gesteld dat [belanghebbende] in Nederland of in Luxemburg is gevestigd. Zowel in Nederland als in Luxemburg werden (enige) werkzaamheden verricht door [belanghebbende] . De formele aspecten werden hierbij afgehandeld in Luxemburg. Daarnaast bieden de administratie en verstrekte gegevens weinig aanvullende informatie over de plaats waar het bestuur haar dagelijkse werkzaamheden uitoefent en waar de feitelijke beslissingen worden genomen. Hierdoor is het niet mogelijk om eenduidig te concluderen dat [belanghebbende] in Nederland dan wel in Luxemburg is gevestigd.
Vestigingsplaats en het belastingverdrag Nederland-Luxemburg
(…)
Conclusie fiscale vestigingsplaats [belanghebbende]
De bepaling van de vestigingplaats voor verdragsdoeleinden komt overeen met de criteria voor artikel 4 Awr. De ter beschikking gestelde gegevens geven geen uitsluitsel over de plaats waar de werkelijke leiding wordt uitgeoefend en de commerciële beslissingen worden genomen. De conclusie komt hierdoor overeen met paragraaf 4.1.2.. (…)
(…)
6. Conclusie
Hieronder wordt de conclusie weergegeven van dit memo met betrekking tot (…) de daadwerkelijke vestigingsplaats van [belanghebbende] .
(…)
Fiscale vestigingsplaats [belanghebbende]
De bepaling van de fiscale vestigingsplaats van een lichaam is een sterk feitelijke exercitie en is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Dit geldt zowel voor de Nederlandse als voor de verdragsbepaling(en) inzake de fiscale woonplaats.
De dagelijkse werkzaamheden voor [belanghebbende] werden op basis van de verstrekte gegevens uitgevoerd door de heer [A] . Een groot deel van deze werkzaamheden werden uitgeoefend in andere landen dan Nederland en Luxemburg. Ook werden daadwerkelijk werkzaamheden verricht in zowel Nederland als Luxemburg. De formele werkzaamheden werden uitgevoerd in Luxemburg. De ondergeschikte omstandigheden wijzen meer in de richting van Luxemburg.
De administratie en verstrekte gegevens bieden weinig aanvullende informatie over de plaats waar het bestuur haar dagelijkse werkzaamheden uitoefent en waar de feitelijke en commerciële beslissingen worden genomen. Hierdoor is het niet mogelijk om eenduidig te concluderen dat [belanghebbende] in Nederland dan wel in Luxemburg is gevestigd. Dit geldt zowel vanuit Nederlands als vanuit verdragsrechtelijk perspectief.”
2.4.. De inspecteur heeft op 29 oktober 2014 per e-mail – voor zover hier van belang – het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Om de aangiften vennootschapsbelasting 2011 en 2012 nader te kunnen beoordelen verzoek ik u mij de volledige administratie 2011 en 2012 van [belanghebbende] ter beschikking te stellen (inclusief emailverkeer).
De tot nu toe ontvangen informatie is te onduidelijk om daar stellige conclusies over het fiscale resultaat uit te trekken.”
De inspecteur heeft op 24 september 2015 per e-mail het volgende aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven:
“Om de aangifte vennootschapsbelasting 2012 nader te kunnen beoordelen verzocht ik u eerder al mij de volledige administratie 2012 van [belanghebbende] (inclusief emailverkeer) ter beschikking te stellen. Dit aangezien de tot nu toe ontvangen informatie te onduidelijk is om daar stellige conclusies over het fiscale resultaat uit te trekken.
Tot op heden heb ik de gevraagde stukken niet van u mogen ontvangen. Ik stel u daarom in de gelegenheid de gevraagde informatie uiterlijk 15 oktober 2015 aan mij te verstrekken.
Indien de gevraagde informatie niet (tijdig) wordt aangeleverd ben ik genoodzaakt een informatiebeschikking af te geven welke tot een omkering/verzwaring van de bewijslast kan leiden.”
De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2015 de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld omdat belanghebbende in zijn ogen niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting uit hoofde van artikel 47 van de AWR.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2015 bezwaar aangetekend tegen de informatiebeschikking.
In de bezwaarprocedure heeft op het kantoor van [C] een bespreking plaatsgevonden tussen [D] en [E] namens belanghebbende en [F] en [G] namens de inspecteur. In het verslag van die bespreking is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Ter inzage zijn verstrekt de mappen van [belanghebbende] zelf. De heer [D] geeft aan dat het slechts een deel is van de administratie en dat men niet de indruk wil wekken dat het compleet is.
Daarnaast zijn er 4 mappen van [C] zelf waarin uitdraaien van facturen etc. zitten afkomstig uit de digitale gegevens.
Bovendien is een computer beschikbaar gesteld waarop diverse documenten staan. Dit betreffen PDF’s die in een beveiligde leesomgeving geraadpleegd kunnen worden.
(…)
De heer [D] vraagt zich af wat de indruk is van de administratie. De heer [G] geeft aan dat de verstrekte stukken helpen om een beter beeld te vormen bij het document van [B] en vragen die zelf leven te beantwoorden c.q. beter te plaatsen. Maar tegelijkertijd blijkt direct dat de administratie verre van volledig is en ook geen enkele logische opbouw lijkt te kennen.
De heer [E] bevestigt dat inderdaad de jaarrekeningen beschikbaar zijn en de mappen met facturen en bankbescheiden maar dat de vertaling van primaire bescheiden naar de administratieve vastlegging oftewel de boekhouding zelf ontbreekt.
De heer [E] bevestigt dat geen inzage is verkregen in het e-mailverkeer en de laptop van de heer [A] .”
Het door belanghebbende tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar is ten dele gegrond verklaard door de inspecteur. In de uitspraak op bezwaar is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Na deze informatie beschikt de inspecteur dus over: Aangifte, jaarrekening,
grootboek en een aantal primaire bescheiden. De inspecteur beschikt echter nog
steeds niet over het e-mailverkeer, een aantal nog ontbrekende primaire
bescheiden en de aansluiting tussen primaire bescheiden en het grootboek.
(…)
Samengevat stel ik vast dat in bezwaar slechts een deel van de gevraagde informatie is verstrekt. Deze informatie is echter nog steeds onvoldoende. De hierboven onderstreepte gegevens zijn (…) nog steeds niet verstrekt.
(…)
7 Beslissing op het bezwaar
De informatiebeschikking wordt deels door mij vernietigd. Daar waar nog steeds
het e-mailverkeer niet is overgelegd, een aantal primaire bescheiden ontbreekt en
ook de vertaalslag van de wel aanwezige primaire bescheiden naar de
boekhouding ontbreekt, blijft de beschikking in stand.””
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
In de informatiebeschikking is het volgende opgenomen:
“Op 28 september 2015 is naar aanleiding van een telefonisch overleg tussen de heer [D] en mijn collega de heer [inspecteur 3] afgesproken dat mijn collega [G] en ondergetekende de eventuele belastingplicht van [belanghebbende] ten kantore van [C] konden gaan onderzoeken, op basis van de volledige administratie van [belanghebbende] en de bevindingen van [B] en [H] . De afspraak is kort daarna (30 september 2015) gepland op 19 november 2015.
In de namiddag van 16 november 2015 is de afspraak van 19 november 2015 via e-mail door de heer [D] geannuleerd, zonder opgaaf van reden en met de toezegging snel contact op te nemen. Tot heden heb ik noch mijn collega's nader bericht mogen vernemen van de heer [D] danwel de heer [A] . Tot heden is de door mij opgevraagde informatie evenmin overgelegd.”
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar van 1 december 2017 geen kostenvergoeding toegekend.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover deze ziet op het verstrekken van een aantal primaire bescheiden, vernietigd, de uitspraak op bezwaar voor het overige bevestigd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de desbetreffende uitspraak aan het informatieverzoek te voldoen. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.024, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt en de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van geleden immateriële schade.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in bezwaar heeft moeten maken omdat belanghebbende eerst in de bezwaarfase inzage in de administratie heeft verstrekt.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is de informatiebeschikking – voor zover deze in stand is gelaten door de rechtbank – terecht vastgesteld door de inspecteur?
-
Is er sprake van overmacht hetgeen omkering en verzwaring van de bewijslast in de weg staat?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van bezwaar?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking en veroordeling van de inspecteur in de kosten van bezwaar. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.