Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2073, 19/00787
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2073, 19/00787
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 juli 2020
- Datum publicatie
- 13 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2073
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:6114, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:420
- Zaaknummer
- 19/00787
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2016. Rechtsgeldige VSO bindt belanghebbende ten aanzien van de daarin gemaakte afspraken. Geen sprake van dwaling, dwang of bedrog. Het hof ziet geen reden het inkomen uit aanmerkelijk belang lager vast te stellen dan het bedrag waarmee belanghebbende door ondertekening van de VSO heeft ingestemd. Hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende terecht ontvankelijk verklaard. Incidenteel hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00787
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 november 2019, nummer BRE 19/2016, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Een kopie van deze stukken is doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft met digitale hulpmiddelen, via een beeldverbinding, plaatsgevonden op 12 juni 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt zonder bezwaar van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [A BV] (hierna: de BV).
Belanghebbende heeft sinds jaren een rekening-courantschuld (hierna: de schuld) aan de BV. De schuld bedroeg ultimo 2015 € 1.265.604.
Eind 2015 heeft belanghebbende namens de BV en een aantal met de BV gelieerde vennootschappen (hierna tezamen: de groep vennootschappen) een overeenkomst gesloten met de ontvanger inzake onbetaald gebleven belastingaanslagen. De groep vennootschappen zou finale kwijting ontvangen na betaling van een bedrag van € 350.000 aan de ontvanger.
Tot 2015 was belanghebbende gerechtigd tot een onverdeeld aandeel in de nalatenschap van zijn vader, [vader] . Begin 2016 heeft belanghebbende dit onverdeeld aandeel in de nalatenschap ontvangen, namelijk een bedrag ad € 353.000. Dit bedrag heeft belanghebbende aangewend om de schuld van de groep vennootschappen aan de ontvanger te voldoen.
Op 8 maart 2017 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen de toenmalige gemachtigden van belanghebbende, te weten [B] en [C] en de inspecteur, te weten [D] . Er is van die bespreking een verslag opgemaakt waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) Aanleiding voor dit gesprek is met name de aangifte Inkomstenbelasting 2013 van [belanghebbende] . Door [D] zijn hier vragen over gesteld die zien op de bezittingen en schulden in box 3. [belanghebbende] heeft een schuld van € 1.265.604 ultimo 2015 aan [A BV] . [B] verteld dat [belanghebbende] begin 2016 zijn aandeel in de nalatenschap van zijn vader al genoten heeft. Hiermee zijn diverse schulden voldaan. (...)
In de toekomst wordt door [belanghebbende] geld verwacht vanuit projecten uit Oman en Indonesië. Deze projecten betreft het ontwikkelen van kleine units die als energiecentrale kunnen fungeren Deze projecten lopen echter al langere tijd en de vraag lijkt gerechtvaardigd wat het realiteitsgehalte hiervan is. Anders gezegd: is er wel geld te verwachten.
Indien [belanghebbende] tegenover zijn schuld aan [A] geen vermogen in privé heeft staan dient een uitdeling gesteld te worden. Dit voor het bedrag van de schuld. Dit zal belast worden toen een tarief van 25% wat een belastingschuld oplevert van ca € 316.000. Deze zal ook niet betaald kunnen worden, althans niet op dit moment.
Bezien zal worden of er overeengekomen kan worden om 2017 af te wachten of er inderdaad resultaten uit de projectontwikkeling zijn gekomen. Is dit niet het geval, dan zal in 2016 een uitdeling gesteld worden. Eea zal in een VSO vastgelegd moeten worden, waarin o.a. bepaald dat er niet gesteld gaat worden dat de uitdeling al in een eerder jaar heeft plaatsgevonden. Dit zal intern bij de Belastingdienst nog besproken worden. (...)”
Op 15 maart 2017 heeft [D] aan de gemachtigde van belanghebbende [C] per e-mail het volgende voorstel gedaan:
“(...) Inmiddels heb ik dit intern besproken en ik ben bereid af te wachten of in 2017 inderdaad opbrengsten uit de projectontwikkeling komen. Hierbij is wel de wens dat een en ander wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
Hierin zal - in hoofdlijnen - het volgende zal worden opgenomen:
- tot en met 2015 bood [belanghebbende] voldoende verhaal voor zijn schulden aan [A BV] en [E BV] ;
- door het genieten van zijn aandeel in de nalatenschap in 2016 en het hiermee betalen van schulden bood [belanghebbende] vanaf begin 2016 geen verhaal meer;
- [belanghebbende] verwacht echter in 2017 nog resultaten uit diverse projectontwikkelingen;
- deze resultaten moeten worden gebruikt ter aflossing van de schulden van [belanghebbende] aan zijn B.V.’s;
- voor zover de schulden aan zijn B.V.’s niet daadwerkelijk zijn afgelost zal voor dit bedrag in de aangifte 2016 een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang (box 2) in aanmerking worden genomen;
- [belanghebbende] zal afzien van het instellen van bezwaar en beroep tegen de definitieve aanslag voorzover het het inkomen in box 2 betreft
Ik verzoek u bovenstaande voor te leggen aan [belanghebbende] . Graag zie ik binnen 4 weken na heden zijn reactie hierop verschijnen. Indien hij akkoord is, zal ik de vaststellingsovereenkomst opmaken. (...)”
Op 14 april 2017 heeft [C] hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“(...) Na overleg met de heren [belanghebbende] en [F] deel ik u mee dat [belanghebbende] akkoord gaat met de door u voorgestelde voorwaarden.
Graag attendeer ik u nog op het feit dat de RC schuld van [belanghebbende] aan [E BV] (€ 74.675) bij opheffing faillissement aan deze B.V. is voldaan. (...)
We hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zien de vaststellingsovereenkomst graag tegemoet. (...)”
Op 1 juni 2017 heeft [D] voorts een concept vaststellingsovereenkomst aan [C] gemaild. Hierbij heeft hij het volgende opgemerkt:
“(...) Inmiddels heb ik de vaststellingsovereenkomst (VSO) opgesteld. Alvorens deze ter ondertekening toe te sturen, wil ik deze eerst voorleggen. In de bijlage dan ook de VSO met het verzoek aan u allen om deze goed door te lezen. Vervolgens ontvang ik graag binnen drie weken na heden een reactie of [belanghebbende] zich hierin kan vinden en tevens eventuele
correcties/aanvullingen.
Vervolgens zal ik de VSO in tweevoud ter ondertekening toesturen. (...)”
Op 13 juni 2017 heeft [C] hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“(...) Naar aanleiding van onderstaande deel ik u mee dat de VSO is besproken met [belanghebbende] . Hij gaat hiermee akkoord. Ik verzoek u dan ook vriendelijk deze naar mijn huisadres toe te sturen zodat deze kan worden ondertekend. (...)”
Met dagtekening 6 juli 2017 is de vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) door belanghebbende ondertekend. De VSO luidt - voor zover alhier relevant - als volgt:
“ 1. Partijen
Belanghebbende,
Dhr. [belanghebbende] , (...)
Hierna te noemen partij A
En
de Belastingdienst
hierbij vertegenwoordigd door:
Dhr. [D]
Hierna te noemen partij B
verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
(...)
2. Omschrijving van het geschil/de onzekerheid
De kwestie waarover partijen van mening verschillen of in onzekerheid verkeren, luidt als volgt: kwalificatie van de schuld van partij A aan de besloten vennootschap [A BV] en andere vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang in de zin van Hoofdstuk 4 Wet Inkomstenbelasting 2001 heeft.
(...)
4. Feiten
(...) Partijen gaan ervan uit dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden:
Partij A bood tot en met 2015 voldoende verhaal voor zijn schuld aan [A BV] Door het genieten van zijn aandeel in de nalatenschap en het hiermee aflossen van schulden aan derden, bood Partij A in 2016 geen verhaal meer voor [A BV] Met de te verwachten opbrengsten uit diverse projectontwikkelingen verwacht Partij A zijn schuld [A BV] in 2017 af te kunnen lossen. Voor zover de schuld niet is afgelost per 31 december 2017 is er sprake van een in 2016 genoten regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. (...)
Nadat de schulden van Partij A aan de vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft op bovenstaande wijze zijn verminderd, zal het totale saldo van alle schulden van Partij A aan vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft niet meer bedragen dan € 75.000. Indien en voor zover aan het eind van enig jaar waarvoor deze vaststellingsovereenkomst geldt het saldo meer is dan zal voor het meerdere sprake zijn van een in dat jaar genoten regulier voordeel uit aanmerkelijk belang.
5. Gevolgen
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke of civielrechtelijke gevolgen:
Partij A zal de opbrengsten die hij in 2017 verwacht uit de diverse projectontwikkelingen gebruiken om in 2017 zijn schuld aan [A BV] af te lossen.
Indien en voor zover de schuld van Partij A aan [A BV] niet is afgelost, zal Partij B in de aanslag Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen 2016 deze schuld als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang (inkomen box 2) in aanmerking nemen. (...)
Voor de in de aanslag Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekering 2016 in aanmerking te nemen bedragen zal Partij B uitgaan van de saldo’s van de schulden per 31 december 2017.
Uiterlijk op 31 januari 2018 verstrekt Partij A aan Partij B de saldo’s per 31 december 2017 van al zijn schulden aan alle vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft.
Indien en voor zover aan het eind van enig jaar waarvoor deze Vaststellingsovereenkomst geldt het totale saldo van alle schulden van Partij A aan vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft meer bedraagt dan € 75.000, zal het meerdere door Partij B in de aanslag Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen van betreffend jaar als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang (inkomen box 2) in aanmerking worden genomen.
7. Geldigheidsduur
Deze overeenkomst geldt vanaf 1 januari 2016 tot en met het moment dat de definitieve aanslag Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen 2020 van Partij A onherroepelijk vaststaat. (...)
8. Afstand van rechtsmiddelen
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle wettelijke mogelijkheden open.
9. Afwezigheid van wilsgebreken/onrechtmatigheid en afzien van schadeclaims
Partijen erkennen en bevestigen door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat deze overeenkomst op geen enkele wijze door dwang, dwaling, bedrog of door misbruik van
omstandigheden tot stand is gekomen.
Partij A verklaart dat hij alle relevante informatie, zoals omtrent inkomsten en vermogen stellig en volledig en naar waarheid heeft verstrekt. Indien blijkt dat partij A onjuiste informatie heeft verstrekt kan partij B de overeenkomst ontbinden. (...)
Partij A verklaart dat hem een termijn van één week is geboden voor beraad over deze overeenkomst.(…)”
Op 4 oktober 2017 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Op 12 maart 2018 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om een overzicht betreffende de schuld aan de B.V. Op 6 april 2018 heeft belanghebbende de inspecteur geantwoord dat de schuld aan de B.V. per 31 december 2017 € 877.349 bedraagt.
Met dagtekening 30 april 2018 heeft belanghebbende een vooraankondiging van de definitieve aanslag IB/PVV 2016 ontvangen, waarin is aangegeven dat zal worden afgeweken van de aangifte. De reden voor dit afwijken is dat de schuld per 31 december 2017 aan de BV meer bedraagt dan het in de VSO gestelde maximum van € 75.000 (zie paragraaf 5, laatste alinea, van de VSO). Het verschil van € 802.349 is in de definitieve aanslag IB/PVV 2016 in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2 inkomen).
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast, waarbij het hof de door de rechtbank gehanteerde nummering vervolgt:
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 512 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt. De rechtbank heeft deze beslissingen gebaseerd op de in paragraaf 8 van de in de VSO opgenomen afstand van rechtsmiddelen.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is belanghebbende gebonden aan de VSO?
-
Is het regulier voordeel uit aanmerkelijk belang van € 802.349 terecht in het onderhavige jaar in aanmerking genomen?
-
Is belanghebbende terecht ontvangen in zijn bezwaar?
Belanghebbende beantwoordt vraag 1 en 2 ontkennend en vraag 3 bevestigend. De inspecteur beantwoordt de vragen bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een met een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.