Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2217, 18/00713 en 18/00714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2217, 18/00713 en 18/00714

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juli 2020
Datum publicatie
14 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2217
Formele relaties
Zaaknummer
18/00713 en 18/00714

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van controles op twee schepen zijn naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing aardolieproducten opgelegd. Op de controlemomenten werd volgens de vervoersdocumenten (onder een accijnsschorsingsregeling) gasolie vervoerd, maar blijkens onderzoek van het Douanelaboratorium was enkel stookolie aan boord. De daarbij gehanteerde onderzoeksmethode is niet de in de GN voorgeschreven methode en het Hof wijst het gebruik daarvan af. De betreffende naheffingsaanslagen zijn ten onrechte opgelegd. Ter zake van één controle betwist belanghebbende niet dat enkel stookolie aan boord was, terwijl de vervoersdocumenten gasolie vermeldden. In zo’n situatie wordt in beginsel aangenomen dat sprake is van een onttrekking van accijnsgoederen (gasolie) aan een schorsingsregeling, tenzij belanghebbende met een sluitende administratie aannemelijk kan maken dat enkel sprake is van een (abusievelijk) onjuiste kwalificatie van de olie. Daarin slaagt zij niet.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 18/00713 en 18/00714

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] N.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , België,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2018, nummers BRE 18/2041 en 18/2042, inzake het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van controles op de hierna genoemde schepen aan belanghebbende de hieronder vermelde naheffingsaanslagen accijns op minerale oliën en naheffingsaanslagen voorraadheffing aardolieproducten tot de daarbij vermelde bedragen opgelegd. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende de hieronder genoemde boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente tot de daarbij vermelde bedragen gegeven.

Schip/tanklichter

Aanslagnummer

Accijns

Voorraadheffing

Boete

Rente

[naam A]

[aanslagnummer 1]

€ 165.554

€ 2.725

€ 5.278

--

[naam B]

[aanslagnummer 2]

€ 133.531

€ 2.198

€ 5.278

€ 105

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij zijn uitspraken van 22 maart 2018 de bezwaren deels gegrond verklaard, voor beide bezwaren de bezwaarkosten vergoed en de naheffingsaanslagen en de beschikkingen met betrekking tot de controles op de schepen [naam A] en [naam B] tot de volgende bedragen verminderd dan wel gehandhaafd:

Schip/tanklichter

Aanslagnummer

Accijns

Voorraadheffing

Boete

Rente

[naam A]

[aanslagnummer 1]

€ 165.554

€ 2.725

--

--

[naam B]

[aanslagnummer 2]

€ 24.943

€ 410

--

€ 19

1.3.1.

Belanghebbende is, bij faxbericht door de Rechtbank ontvangen op 28 maart 2018, van de onder 1.2.1 genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank, aldaar geregistreerd met de zaaknummers 18/2041 en 18/2042. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van, eenmaal, € 338.

1.3.2.

Belanghebbende is eveneens in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing en twee beschikkingen, onder aanslagnummer [aanslagnummer 3] , aan belanghebbende opgelegd. Ter zake van dat beroep, bij de Rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 18/6081, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De Rechtbank heeft, na de gezamenlijke behandeling van de drie onder 1.3 vermelde beroepen en verenigd in één geschrift, het beroep inzake het zaaknummer 18/6081 gegrond verklaard, de betreffende uitspraken op bezwaar en de betreffende naheffingsaanslagen en beschikkingen vernietigd, vergoeding van griffierecht en proceskosten gelast en de beroepen met betrekking tot de zaaknummers 18/2041 en 18/2042 ongegrond verklaard.

1.5.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank inzake de zaaknummers 18/2041 en 18/2042 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, geregistreerd onder kenmerk 18/00713 respectievelijk 18/00714. Ter zake van die hoger beroepen heeft de griffier van het Hof van belanghebbende, eenmaal in de zaak met kenmerk 18/00713, een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende, bij brief met bijlagen van 23 januari 2020, vóór de hierna genoemde zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting, waarop de zaken 18/00713 en 18/00714 gezamenlijk zijn behandeld, heeft plaatsgehad op 7 februari 2020 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .

1.8.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is opgericht in 1982 en vergunninghouder van een belastingentrepot in [vestigingsplaats] , België. Belanghebbende exploiteert een groothandel in vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen en aanverwante producten en in dat verband levert zij minerale oliën onder andere aan uitgaande zeeschepen in het gebied Amsterdam – Rotterdam – [vestigingsplaats] .

Met betrekking tot de controle aan boord van de [naam A] op 10 april 2017

2.2.1.

Op 10 april 2017 heeft in de haven te Nieuwdorp aan boord van de [naam A] een controle door ambtenaren van de Douane te Vlissingen (hierna: Douane) plaatsgevonden. Bij de controle heeft de schipper van de [naam A] diverse documenten overgelegd, waaronder een transportbescheid voor, kortgezegd, de overbrenging van minerale oliën in het kader van bunkering van zeeschepen (hierna: het transportbescheid) met volgnummer [TB nummer 1] (hierna: het [TB nummer 1] ) en twee uitvoeraangiften EX-A van minerale oliën. Volgens het [TB nummer 1] werd op de controledatum 340.703 liter gasolie, met de goederencode 2710 1947 , vervoerd onder een accijnsschorsingsregeling. Op het [TB nummer 1] wordt verwezen naar een elektronisch administratief document (hierna: e-AD) [nummer 2] van 4 april 2017 en een e-AD [nummer 3] van 7 april 2017, ook deze beide e-AD’s zijn verstrekt. Verder heeft de schipper zogenoemde ‘bunker delivery notes’ van gasolie overgelegd van twee op het [TB nummer 1] vermelde leveringen aan de op de hiervoor genoemde uitvoeraangiften EX-A gemelde zeeschepen [naam D] en [naam E] .

2.2.2.

Tijdens de controle zijn monsters genomen uit vier voorraadtanks van de [naam A] om door de Belastingdienst Douane Laboratorium Amsterdam (hierna: Douanelaboratorium) onderzoek te doen naar de aangetroffen soort minerale olie. Hiervan is een monsterneming-formulier ingevuld, dat voor akkoord is getekend door de schipper. Voor minerale oliën geldt dat de olie volgens de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) wordt aangemerkt als gasolie als zware oliën ten minste 85% van hun volume overdistilleren bij 350 °C (bepaald volgens de methode ISO 3405; gelijkwaardig met de methode ASTM D 86), en bij een percentage lager dan 85 als stookolie. Voor de vier onderzochte monsters heeft het Douanelaboratorium de percentages overdistillatie bij 350 °C volgens de analysemethode SIMDISASTM (Q) vastgesteld op: 76,4% respectievelijk 75,9%, 77,4% en 59,4%.

Het Douanelaboratorium geeft aan dat de onderzochte monsters stookolie betreffen.

Met betrekking tot de controle aan boord van de [naam B] op 11 mei 2017

2.3.1.

Op 11 mei 2017 heeft in de haven te Nieuwdorp aan boord van de [naam B] een controle door ambtenaren van de Douane plaatsgevonden. Bij de controle heeft de schipper van [naam B] , voor zover hier van belang, de volgende transportbescheiden verstrekt:

Transportbescheid met nummer

soort olie

volgens GN-code

datum van vertrek

hoeveelheid

bij vertrek

saldo hoeveelheid op 11 mei 2017

[transportnummer 2]

gasolie

03-05-2017

2.991.343 kg

0 kg

[transportnummer 3]

stookolie

08-05-2017

2.990.442 kg

0 kg

[transportnummer 4]

gasolie

04-05-2017

53.513 kg

45.331 kg

[transportnummer 5]

gasolie

04-05-2017

197.346 kg

197.346 kg

Totaal 242.677 kg

Volgens deze overgelegde bescheiden werd op het moment van de controle 242.677 kg (= 274.801 liter) gasolie vervoerd onder een accijnsschorsingsregeling.

2.3.2.

Tijdens de controle zijn monsters genomen uit tien voorraadtanks van de [naam B] , om door het Douanelaboratorium onderzoek te doen naar de aangetroffen soort minerale olie (zie 2.2.3). Hiervan is een monsterneming-formulier ingevuld, dat voor akkoord is getekend door de schipper. Voor de tien onderzochte monsters heeft het Douanelaboratorium de percentages overdistillatie bij 350 °C volgens de analysemethode SIMDISASTM (Q) vastgesteld op: 59% respectievelijk 59%, 80%, 80%, 80%, 59%, 80%, 59%, 59% en 77%.

Het Douanelaboratorium geeft aan dat de onderzochte monsters stookolie betreffen.

2.3.3.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten verzoekt de Inspecteur belanghebbende om de herkomstbescheiden van de bij de controle aangetroffen stookolie. Daarop informeert belanghebbende de Inspecteur bij brief van 7 juli 2017 dat in het IT-systeem ten onrechte eerst is afgeschreven op het [transportnummer 3] , in plaats van op de bescheiden [transportnummer 4] en [transportnummer 5] en dat om die reden enkel stookolie aan boord van het schip is aantroffen. Verder merkt belanghebbende op dat de hoeveelheid stookolie aan boord 252.758 kg betreft.

2.3.4.

Bij brief van 13 november 2017 geeft belanghebbende een overzicht van de mutaties van leveringen en transfers (‘time sheet’) op de onder 2.3.1 vermelde transportbescheiden in de periode 3 mei 2017 tot en met 11 mei 2017 en concludeert, voor zover van belang:

‘Hieruit blijkt dat er op het moment van de controle (11 mei 2017) conform de bescheiden inderdaad geen gasolie meer aan boord was van het motorschip. Dit is in overeenstemming met uw bevindingen waaruit bleek dat er alleen stookolie was bevonden. (…)

Totaal restant aan boord: 495.435 KG (…) met goederencode 27101962 (…). Gasolie van goederencode 27101947 was niet meer aan boord op het moment van de controle’.

2.3.5.

Ten aanzien van de hiervoor door belanghebbende beschreven mutaties heeft zij over het [transportnummer 4] meegedeeld dat de daarop vermelde 53.513 kg gasolie op 6 mei 2017 aan de tanklichter [naam F] is overgedragen. Ter zitting bij het Hof is komen vast te staan dat onderliggende administratieve documenten van die overdracht aan de [naam F] ontbreken.

2.3.6.

Op het [transportnummer 5] wordt verwezen naar de voorafgaande regeling met e-AD [nummer 4] . Omdat uit onderzoek van de Inspecteur is gebleken dat voornoemd e-AD hoort bij een transport dat op 3 mei 2017 is afgeleverd op het belastingentrepot van belanghebbende in [vestigingsplaats] , is volgens de Inspecteur niet in Nederland een belastingplichtige aan te wijzen. De naheffing op grond van [transportnummer 5] (197.346 kg gasolie) heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak daarom laten vervallen (zie 1.2.1).

Naheffing [naam A] en [naam B]

2.4.

De naheffingsaanslagen zijn opgelegd vanwege het onttrekken van gasolie aan een accijnsschorsingsregeling. Voor wat betreft [naam A] gaat het om 340.703 liter gasolie en [naam B] , na de uitspraak op bezwaar, om 45.331 kg gasolie.

2.5.1.

Bij brief van 13 november 2017 verzoekt belanghebbende de Inspecteur, indien nodig aan te merken als WOB-verzoek, om informatie over de in de onderhavige gevallen door het Douanelaboratorium gekozen onderzoeksmethode ‘SIMDISASTM (Q)’ ter bepaling van het distillatieproces, terwijl in de GN de methoden ISO 3405 en ASTM D 86 zijn genoemd.

2.5.2.

In reactie op vorengenoemd informatieverzoek heeft de Inspecteur belanghebbende in (de bijlage bij) zijn brief van 19 december 2017 een toelichting van het Douanelaboratorium over de analysemethoden verstrekt. In die toelichting wordt aan de Inspecteur uitgelegd dat de bij de GN beschreven methode (ISO 3405 / ASTM D 86) een klassieke distillatiemethode is, waarvoor 100 microliter olie wordt onderzocht, en dat de gekozen SIMDISASTM (Q) analyse is uitgevoerd met een gesimuleerde distillatie op een gaschromatograaf, waarbij het distillatietraject wordt gemeten op de wijze zoals beschreven in de ASTM D2887 methode. Die methode van gesimuleerde distillatie is een snellere en goedkopere analysemethode, waarbij een kleine hoeveelheid olie, van circa 1 microliter, wordt onderzocht. Het aldus gesimuleerde ASTM D 86 (ISO 3405) distillatietraject wordt in het analyserapport van het Douanelaboratorium opgenomen en gebruikt voor de indeling in de nomenclatuur. Verder heeft het Douanelaboratorium, voor zover van belang, toegelicht en meegedeeld:

‘Het resultaat, conform ASTM D2887, is niet vergelijkbaar met de resultaten afkomstig van de ASTM D86 / ISO 3405. Er is echter wel een rekenkundig verband tussen de resultaten ASTM D2887 en ASTM D86. De wijze van omrekenen is vastgesteld binnen de ASTM (The American Society for Testing and Materials), de wijze omrekening is gepubliceerd als ASTM STP (Special Technical Publication) 577 : "Correlation of the ASTM Method D2887 (…) with ASTM method D86 Distillation Data" (STP 577).

(…)

Het is mogelijk om van oliemonsters, waarvan enkel het distillatietraject met behulp van de methode "SIMDISASTM" is vastgesteld, alsnog het distillatietraject vast te stellen met behulp van de ISO 3405 methode. Als aangeven wordt van welk(e) monster(s) dit gewenst is, dan zullen we deze monsters analyseren. De resultaten (distillatie curves) van beide methodes (ISO3405 en SIMDISASTM) kunnen naar U en/of Customs Knowledge gezonden worden (per e-mail).’

Omtrent die specifieke omrekeningswijze (STP 577) van de methode ASTM D2887 naar de methode ASTM D 86 / ISO 3405 verwijst de Inspecteur belanghebbende naar een voorbeeld van een website, alwaar die omrekenwijze tegen betaling is te bestellen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en beschikking, zoals onder 1.2 vermeld, terecht en bij bevestigende beantwoording, naar de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is daarbij in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is sprake van een onttrekking aan een accijnsschorsingsregeling?

- Is belanghebbende aan te merken als belastingplichtige?

- Heeft het Douanelaboratorium de juiste onderzoeksmethode gebruikt?

- Zijn de in het Douanelaboratorium onderzochte monsters herleidbaar naar de schepen [naam A] en [naam B] , waaruit volgens de Inspecteur de monsters zijn genomen?

- Is de handelwijze van de Inspecteur verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, nu het hier bedoelde indelingsgeschil alleen bij belanghebbende en de Douane (Vlissingen) speelt?

- Heeft de Inspecteur terecht geen rekening gehouden met de teruggaafregeling van artikel 70, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (hierna: WA)?

Belanghebbende is van mening, dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor wat betreft de zaaknummers 18/2041 en 18/2042, gegrondverklaring van de desbetreffende beroepen, vernietiging van de betreffende uitspraken van de Inspecteur, alsmede van de betreffende naheffingsaanslagen en de beschikking belastingrente, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige en vergoeding van de griffierechten en de werkelijke proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank in de zaken met zaaknummers 18/2041 en 18/2042.

4 Gronden

5 Beslissing