Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2218, 19/00083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2218, 19/00083

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juli 2020
Datum publicatie
14 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2218
Formele relaties
Zaaknummer
19/00083

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft buiten de termijn hoger beroep ingesteld. Het Hof acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Dat het Hof de Inspecteur onjuist heeft geïnformeerd over een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak waarbij naheffingsaanslagen zijn vernietigd, is spijtig, maar neemt niet weg dat het niet zelf (tijdig) instellen van hoger beroep voor risico van de Inspecteur komt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00083

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,

hierna: de Inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] N.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , België,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2018, nummer BRE 18/6081, inzake het geding tussen:

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is opgelegd met dagtekening 1 mei 2018, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , de naheffingsaanslag accijns op minerale oliën naar een bedrag van € 684.994, de naheffingsaanslag voorraadheffing aardolieproducten naar een bedrag van € 11.277 en de daarbij bij beschikking boete van € 5.278 en is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 9.360. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak van 29 augustus 2018 de beide hiervoor bedoelde naheffingsaanslagen en de beide hiervoor bedoelde beschikkingen gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van de voornoemde uitspraak op bezwaar, bij faxbericht door de rechtbank Noord-Holland ontvangen op 3 september 2018, in beroep gekomen bij die rechtbank. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338. Bij de Rechtbank zijn met de zaaknummers 18/2041 en 18/2042 nog een tweetal door belanghebbende ingestelde beroepen geregistreerd.

1.3.

De Rechtbank heeft, na de gezamenlijke behandeling van de drie onder 1.2 vermelde beroepen en verenigd in één geschrift, het beroep inzake het zaaknummer 18/6081 gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar en de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen vernietigd, vergoeding van het ter zake van dat beroep betaalde griffierecht en van de ter zake van die zaak gemaakte proceskosten gelast en de

beroepen met betrekking tot de zaaknummers 18/2041 en 18/2042 ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende het zaaknummer 18/6081 heeft de Inspecteur bij brief van 5 februari 2019 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 5 juni 2019 heeft het Hof bericht aan belanghebbende dat het voorlopig van oordeel is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is en dat als het Hof tot een ander voorlopig oordeel zou komen dat belanghebbende alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld (inhoudelijk) verweer te voeren.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2020 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De in hoger beroep bestreden uitspraak van de Rechtbank van 30 november 2018 is in afschrift, per aangetekende post, aan partijen verzonden op 12 december 2018.

2.2.

Bij brief van 24 december 2018, met het kenmerk BK-SHE 18/00715 en als onderwerp ‘kennisgeving’ (hierna: de brief van 24 december 2018), deelt de griffier van het Hof de Inspecteur het volgende mee:

‘Hierbij bericht ik u dat hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West Brabant, Team belastingrecht van 30 november 2018, nr. 18/6081.

Te zijner tijd ontvangt u nader bericht.’

2.3.

Bij brief van 31 januari 2019, met het kenmerk BK-SHE 18/00715 en als onderwerp ‘Ten onrechte geregistreerd hoger beroep’ (hierna: de brief van 31 januari 2019), deelt de griffier van het Hof de Inspecteur het volgende mee:

‘Hierbij deel ik u mede dat wij als omissie, bovenvermeld hoger beroep ten onrechte hebben geregistreerd. Bij het ingediend hoger beroep is door uw wederpartij van de zaak met kenmerknummer BRE 18/6081 geen hoger beroep ingesteld. Indien voor de

behandeling van het hoger beroep al een zitting was bepaald, komt deze te vervallen.

Excuses voor het ongemak.’

2.4.

Het hoger beroepschrift van de Inspecteur is gedagtekend op 5 februari 2019 en op 6 februari 2019 door de griffie van het Hof ontvangen. Aangaande de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep heeft de Inspecteur, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

‘In dit geval is de uitspraak op 12 december 2018 aan partijen verzonden.

Derhalve was 23 januari 2109 de uiterste dag om hoger beroep in te kunnen stellen.

Echter, op 24 december 2018 heeft uw Hof aan mij een brief met kenmerk BK-SHE 18/00715 gezonden, waarin werd medegedeeld dat reeds door de wederpartij (door of namens belanghebbende) hoger beroep was ingesteld. (…)

Op grond van deze mededeling heb ik toen besloten om namens de inspecteur (nog) geen hoger beroep in te stellen, maar te zijner tijd incidenteel hoger beroep in te stellen. In lid 2 van artikel 8: 110 Awb is bepaald dat het incidenteel hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft verzonden.

Op 31 januari 2019 zond u mij een brief, waarin mij mededeelde dat dat u, als omissie, bovenvermeld hoger beroep ten onrechte had geregistreerd. (…)

Dit is de reden dat ik pas heden bij u ‘gewoon’ hoger beroep (niet zijnde incidenteel hoger beroep) instel, enige tijd na afloop van de wettelijke termijn van artikel 6:7 Awb.

(…)

Mijns inziens ben ik door de omissie van uw Hof inzake het al dan niet door de wederpartij ingestelde hoger beroep “op het verkeerde been gezet”, en ben ik daarom niet in verzuim geweest in bovenbedoelde zin.’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in eerste instantie het antwoord op de vraag of de Inspecteur ontvankelijk is in het hoger beroep. Bij bevestigende beantwoord van die vraag is in geschil of de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende is van mening, dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank in de zaak met zaaknummer 18/6081 en ongegrondverklaring van het door belanghebbende in die zaak ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing