Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2249, 19/00656 en 19/00657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2249, 19/00656 en 19/00657

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juli 2020
Datum publicatie
13 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:2249
Formele relaties
Zaaknummer
19/00656 en 19/00657

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2014 en 2015 betaalde hypotheekrentebedragen (voor een woning) op een restschuld bij de gemeente [plaats 2] op grond van artikel 3.120a Wet IB 2001 in aftrek gebracht. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Het hof is van oordeel dat dit terecht is geweest omdat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende nooit in deze woning heeft gewoond. Daarom kan deze woning geen “eigen woning” in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001 zijn geweest en bestaat er geen recht op aftrek van hypotheekrente op grond van de restschuldregeling van artikel 3.120a Wet IB 2001. Overigens voldoet belanghebbende ook niet aan de in het tweede lid van artikel 3.120a Wet IB 2001 vermelde eis dat de “eigen woning” moet zijn verkocht in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 omdat de woning op 27 februari 2010 is verkocht. Het hoger beroep van belanghebbende is daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00656 en 19/00657

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] (Duitsland),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 8 november 2019, nummers BRE 18/2152 en 18/2153 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn de volgende (navorderings)aanslagen (hierna tezamen ook wel genoemd: de aanslagen) opgelegd:

-

Onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.47.01 is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.716. Tegelijk met de navorderingsaanslag is een beschikking belastingrente gegeven van € 839.

-

Onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.56.01 is over het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.532. Tegelijk met de aanslag is een beschikking belastingrente gegeven van € 43.

.

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken de aanslagen gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank.

1.3.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie

volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 een belastbaar inkomen uit werk en

woning aangegeven van € 29.678 en een aftrek hypotheekrente van € 32.596. Van de aftrek

hypotheekrente ziet een bedrag van € 11.273 op de rente voor de restschuld bij de ‘gemeente

[plaats 2] ’ voor de woning aan de [adres] te [plaats 3] . De woning te

[plaats 3] is op 27 februari 2010 verkocht met verlies. Voor de restschuld is met de gemeente

[plaats 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 is

door de inspecteur overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.

In zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en

woning aangegeven van € 30.941 en een aftrek hypotheekrente van € 35.754. Van de aftrek

hypotheekrente ziet een bedrag van € 11.372 op de hiervoor vermelde restschuld.

2.2.

Bij de aanslagregeling 2015 heeft de inspecteur het inkomen uit werk en woning

gecorrigeerd met € 21.591 ter zake van een lagere aftrek saldo eigen woning. Bij de

definitieve aanslag met dagtekening 1 december 2017 is het belastbaar inkomen uit werk en

woning vastgesteld op € 52.532.

Naar aanleiding van de aanslagregeling 2015 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag

IB/PVV 2014 opgelegd. Hierin is het inkomen uit werk en woning verhoogd met € 19.038

vanwege een lagere aftrek saldo eigen woning. In de navorderingsaanslag met dagtekening 2

december 2017 is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 48.716.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de betaalde rentebedragen over de restschuld bij de gemeente [plaats 2] zijn aan te merken als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zoals bedoeld in artikel 3.120a Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tussen partijen zijn de overige correcties met betrekking tot de aftrekbare kosten van de eigen woning niet in geschil.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.443 en vermindering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.160. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing