Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2454, 20/00318 T
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2454, 20/00318 T
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 juli 2020
- Datum publicatie
- 3 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2454
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:1630, Overig
- Zaaknummer
- 20/00318 T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Art. 8:25 Awb. Weigering gemachtigde wegens ernstige bezwaren. Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van gemachtigde structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Geen strijd met art. 47 Handvest.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00318
Beslissing op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van
[gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), althans [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] )
in de zaak van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Feiten
[B BV] respectievelijk [C BV] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [gemachtigde] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.
In de onderhavige zaak treedt [C BV] op als gemachtigde en dient [gemachtigde] namens [C BV] processtukken in.
Het hof heeft eerder op 13 maart 2020, op 2 april 2020 en op 28 mei 2020 door middel van een tussenuitspraak [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] geweigerd nog langer als gemachtigde op te treden in een groot aantal zaken in verband met het herhaaldelijke gebruik van grievende en beledigende opmerkingen in processtukken.1
Het hof heeft [gemachtigde] bij brief van 2 april 2020 het volgende bericht:
“Het hof heeft bij beslissing van 13 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:892, u, [B BV] en [C BV] geweigerd als bijstandsverlener of als gemachtigde in de zaken die in die beslissing zijn vermeld. Het hof heeft daaraan ten grondslag gelegd dat tegen uw bijstand ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, omdat uw taalgebruik structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. U bent al verschillende malen gewezen op deze bezwaren en u is regelmatig verzocht uw taalgebruik aan te passen. Een vergelijkbare beslissing heeft het hof heden genomen in de tussenuitspraak in de zaak met nummers 20/00128 tot en met 20/00138, nadat u weigerde een ingediende motivering van het hoger beroep te corrigeren of anderszins afstand te nemen van de in dat stuk geuite beledigingen. Het Hof verwijst in dit verband ook naar de conclusie van A-G Wattel van 28 februari 2020, nr. 19/02693. Tot nu toe heeft het hof u de mogelijkheid tot herstel geboden van de ingediende stukken. Uit uw laatste reactie in de zaken 20/00128 tot en met 20/00138 leidt het hof af dat u geenszins van plan bent uw taalgebruik aan te passen. Om die reden zal het hof in de toekomst een herstelmogelijkheid niet langer bieden.
Het hof wenst geen stukken met onbetamelijk taalgebruik meer te ontvangen van u als gemachtigde of als vertegenwoordiger van een gemachtigde rechtspersoon. Daarom waarschuwt het hof u hierbij dat wanneer u of de door u vertegenwoordigde rechtspersoon in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik bezigt, het hof voornemens is u en de door u vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.”
Op 30 juni 2020 heeft [gemachtigde] het hoger beroep in de onderhavige zaak gemotiveerd. Deze motivering bevat opnieuw diverse beledigingen aan het adres van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke colleges.
2 Overwegingen van het hof
Partijen kunnen zich in een gerechtelijke procedure laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 Awb.
Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil.
Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [gemachtigde] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [gemachtigde] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [gemachtigde] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Ook na daarvoor eerder te zijn gewaarschuwd, heeft [gemachtigde] daarin volhard. Dit is bovendien een probleem dat niet alleen bij dit hof speelt, maar waar hij ook voor is gewaarschuwd door andere rechterlijke colleges en zelfs een aantal maal is geweigerd als gemachtigde.
Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [gemachtigde] zodanig is dat het de goede procesorde ernstig verstoort, ook – maar niet alleen – gelet op de impact voor de wederpartij. Bovendien kan het gedrag van de gemachtigde ertoe leiden dat een belanghebbende die hij vertegenwoordigt, benadeeld wordt door zijn taalgebruik, zoals eerder uiteengezet door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden2.
Het hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [gemachtigde] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, lid 1, Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [B BV] en [C BV] , omdat [gemachtigde] namens deze vennootschappen in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden. De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [gemachtigde] .
Voor zover [gemachtigde] stelt dat het hem weigeren als gemachtigde in strijd is met artikel 47 Handvest, verwerpt het hof dit standpunt. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts de mogelijkheid ontnomen om door [gemachtigde] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot de onderhavige zaken bestaat naar het oordeel van het hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.
Op grond van het vorenstaande zal het hof [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] weigeren in de onderhavige procedures bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en zij zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.
Gevolgen en verder procesverloop
Het hof zal de griffier opdragen deze beslissing te sturen aan [gemachtigde] alsmede naar belanghebbende, teneinde haar in kennis te stellen van de weigeringsbeslissing.
Belanghebbende zal in de gelegenheid worden gesteld om, desgewenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen en het hof daarvan in kennis te stellen.
3 Beslissing
Het hof:
- weigert [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien zij dat wenst, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.
Deze tussenuitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen en aan [gemachtigde] verzonden.
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open (artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen). Tegen dergelijke beslissingen van het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).