Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:892, 19/00249 T

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:892, 19/00249 T

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
13 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:892
Zaaknummer
19/00249 T
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:25

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. Art. 8:25 Awb. Weigering gemachtigde wegens ernstige bezwaren. Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van gemachtigde structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Geen strijd met art. 47 Handvest.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: zie bijlage

Beslissing op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van

[de gemachtigde] (hierna: [de gemachtigde] ), althans [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] ).

1 Feiten

1.1.

[B BV] respectievelijk [C BV] , vertegenwoordigd door [de gemachtigde] , treedt in deze procedures op als gemachtigde van belanghebbenden.

1.2.

[B BV] respectievelijk [C BV] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [de gemachtigde] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.

1.3.

Het hof heeft [de gemachtigde] diverse malen aangesproken op het taalgebruik dat door hem wordt gebruikt in diverse processtukken.

1.4.

In de uitspraak van 15 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1133, heeft het hof voor de eerste keer [de gemachtigde] gewaarschuwd voor zijn taalgebruik en gewezen op de mogelijkheid van toepassing van artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarna is regelmatig dit punt aan de orde geweest op zittingen in BPM-zaken waarin [de gemachtigde] optrad als gemachtigde. Dit leidde er toe dat bepaalde processtukken (veelal pleitnota’s) werden teruggenomen dan wel geschoond, dat mondeling afstand werd genomen van bepaalde grievende en beledigende uitlatingen en dat beterschap werd beloofd. Ondanks die belofte verviel [de gemachtigde] regelmatig terug in hetzelfde gedrag.

1.5.

In een brief van 9 oktober 2018 gericht aan [de gemachtigde] heeft het hof het volgende geschreven:

“Het Hof heeft in zijn uitspraak van 15 maart 2018, nr. 16/03503, ECLI:NL:GHSHE:2018:1133, u een waarschuwing gegeven in verband met de in uw geschriften ongepaste, onfatsoenlijke en respectloze bejegening van de wederpartij.

Het Hof heeft geconstateerd dat u deze waarschuwing in nadien ingediende stukken in verschillende zaken bij het Hof in de wind heeft geslagen. Als voorbeelden wijst het Hof op de motivering van het hoger beroep van 25 juli 2018, in de zaak met kenmerk [...] en de motivering van het hoger beroep van 23 augustus 2018, in de zaak met kenmerk [...]. De ongepaste en grievende bejegening betreft in deze stukken niet alleen de wederpartij, maar ook - en vooral - leden van de rechterlijke macht.

Gelet op de recent prettig verlopen zitting van 14 september 2018 waar u duidelijk te kennen gaf zich bewust te zijn van de ongepastheid van bepaalde uitlatingen en de door het Hof gegeven waarschuwing ter harte had genomen, heeft het Hof met verbazing kennis genomen van o.a. de bovenvermelde geschriften die zijn ingediend na de uitspraak van 15 maart 2018.

Het Hof gaat er van uit, mede gelet op het inzicht dat bij u is ontstaan zoals is gebleken op de zitting van 14 september 2018, dat u afstand zult nemen van de betreffende uitlatingen.

Het Hof geeft u in overweging de na de uitspraak van 15 maart 2018 ingediende stukken bij het Hof nog eens na te lezen en de daarin opgenomen ongepaste opmerkingen die zijn gemaakt jegens de leden van de rechterlijke macht dan wel de wederpartij, te corrigeren door deze stukken terug te nemen en te vervangen door motiveringen van uw hoger beroepen waarin u op zakelijke wijze uw grieven naar voren brengt.”

1.6.

Voorafgaand aan een zitting van 8 november 2019 heeft [de gemachtigde] een pleitnota ingezonden. Naar aanleiding daarvan heeft het hof op 1 november 2019 een brief gezonden met daarin de melding van de in de ogen van het hof grievende en beledigende passages in deze pleitnota.

In deze brief heeft het hof het volgende opgemerkt:

“Deze pleitnota’s bevatten zeer beledigende opmerkingen ten aanzien van de rechtspraak in het algemeen en in het bijzonder de Hoge Raad. Om die reden zal het Hof deze pleitnota’s buiten beschouwing laten en op de inhoud van die stukken geen acht slaan.

Het Hof wijst in het bijzonder op de volgende passages, waarbij als voorbeeld naar de pleitnota in de zaak [...] wordt verwezen. In de andere pleitnota’s staan vergelijkbare passages.

- blz. 1: “De leden van de Hoge Raad der Nederlanden zijn kennelijk krapuul van het allerergste soort.”

- blz. 3: “Dit heeft niks meer met onafhankelijke rechtspraak te maken natuurlijk, dat snapt een kind van 3 met een IQ van 50 nog wel. Dit is crimineel en het recht wordt tot op het bot geschonden.”

- blz. 4: “De Hoge Raad is een gekende misdaadorganisatie die louter en alleen tracht burgers hun rechten waar mogelijk te ontnemen. Dan ben je natuurlijk echt enorm gespuis!!”

- blz. 6: “De rechtbank verwijst naar rechtspraak van de hoogste nationale criminele organisatie, de Hoge Raad der Nederlanden (...)”

- blz. 6: “De ‘raadsheren’ van de Hoge Raad, in hun niet aflatende drang burgers op te lichten (...)”

- blz. 7: “In Nederland is het goed bezien vele malen erger gesteld met de rechtspraak dan in een gemiddelde bananenrepubliek! !”

- blz. 7: “De Hoge Raad geeft - kennelijk onbevoegd - kennelijk ernstig onjuist - schofterig - aanmatigend en zwaar crimineel - uitleggingen over bepalingen van het Unierecht.”

Het Hof merkt eveneens op dat u door het Hof in het verleden al enkele keren bent gewaarschuwd in verband met het door u gebruikte beledigende taalgebruik. Het Hof wijst op de uitspraak van 15 maart 2018, nr. 16/03503, ECLI:NL:GHSHE:2018:1 133 en de brief van het Hof aan u van 9 oktober 2018.

Naar aanleiding daarvan heeft u beterschap belooft. Het Hof moet nu echter constateren dat u zich in uw stukken wederom bedient van beledigend taalgebruik.

U vertegenwoordigt belanghebbenden in procedures bij het Hof. Het Hof roept in herinnering dat de kern van vertegenwoordiging is dat handelingen van u aan de vertegenwoordigde worden toegerekend.

Dat heeft ook te gelden voor de hiervoor door u gemaakte opmerkingen en beledigingen en mogelijk laster.

Op grond van het voorgaande en ter bescherming van de belangen van procespartijen geeft het Hof u, c.q. [B BV] in dit verband een laatste waarschuwing. Mocht u desondanks na heden blijven volharden in uw opstelling en het gebruik van ongepaste bewoordingen dan zal het Hof toepassing geven aan artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht (weigeren gemachtigde).”

1.7.

Naar aanleiding van de onder 1.6 vermelde brief heeft [de gemachtigde] de desbetreffende pleitnota teruggenomen en een geschoonde versie ingediend.

1.8.

Na de vermelde zitting van 8 november 2019 heeft [de gemachtigde] voor diverse belastingplichtigen hogerberoepschriften ingediend. Wederom heeft het hof moeten constateren dat daarin beledigende teksten zijn opgenomen.

1.9.

Op 13 december 2019 heeft er een regiezitting plaatsgevonden mede in verband met lopende compromisbesprekingen bij de rechtbank Gelderland. Op die zitting is wederom het taalgebruik van [de gemachtigde] ter sprake gekomen. Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt dat het volgende daarover is gezegd:

De voorzitter:

(...) Dan wil het Hof het nog over uw schriftelijk taalgebruik hebben. We hebben het daar in het verleden al diverse malen over gehad. U heeft op 1 november 2019 voorafgaand aan de zitting van 8 november jl. een brief van het Hof gehad met een laatste waarschuwing. U heeft vervolgens een geschoonde pleitnota voor die zitting ingediend en de zitting is verder ook goed verlopen. Vervolgens dient u op 11 november jl. een motivering van een hoger beroepschrift in, waarin u wederom beledigende teksten gebruikt. Het Hof heeft er geen enkel probleem mee dat u kritiek uit op beslissingen van rechterlijke instanties of op de Inspecteur. Maar u dient dat op een zakelijke manier te verwoorden.

Gemachtigde:

Dat heb ik altijd gedaan, maar dat helpt niet. Dan moet het maar zo.

De voorzitter:

Het Hof heeft u al een laatste waarschuwing gegeven. Gezien de lopende compromisbesprekingen zullen we een beslissing over de gevolgen van uw taalgebruik even aanhouden. Maar dit kan zo niet doorgaan. Op een gegeven moment moeten we daar consequenties aan verbinden.

Gemachtigde:

Dan moet u dat maar doen.

De voorzitter:

Bij de vorige zitting van 8 november jl. zei u nog dat u uw taalgebruik in het belang van uw cliënt zou aanpassen. Waarom zou u dat nu niet doen?

Gemachtigde:

Mijn cliënten hebben ook belang bij juiste rechtspraak.

De voorzitter:

Heeft u het idee dat dit ongepaste taalgebruik daarbij helpt?

Gemachtigde:

Als ik het niet doe, helpt het ook niet.

Kijk maar wat u doet, ik wacht het wel af.

De voorzitter:

Het Hof is bereid om, ondanks de gegeven laatste waarschuwing, geen consequenties te verbinden aan het ongepaste taalgebruik, mits u alsnog wilt verklaren dat die betreffende passages als niet geschreven kunnen worden beschouwd en mits u uitdrukkelijk verklaart zich in de toekomst van dat ongepaste taalgebruik te onthouden.

Gemachtigde:

Uw beslissingen zijn niet juist. U moet juist oordelen.

De voorzitter:

Dat staat los van uw taalgebruik. Wij beslissen over de geschilpunten. Als u het er niet mee eens bent, kunt u in cassatie of naar de Europese Commissie.

Gemachtigde:

Ik wacht het wel af.

De voorzitter:

Bent u bereid om afstand te nemen van het ongepaste taalgebruik?

Gemachtigde:

Nee, absoluut niet.

De voorzitter:

Dan zullen we ons daarover gaan beraden en een beslissing nemen, waarbij in ieder geval uw compromisbesprekingen even worden afgewacht. (...)”

1.10.

De compromisbesprekingen onder begeleiding van de rechtbank Gelderland hebben niet geleid tot een compromis.

2 Overwegingen van het hof

2.1.

Partijen kunnen zich in een gerechtelijke procedure laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 Awb.

2.2.

Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil.

2.3.

Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [de gemachtigde] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [de gemachtigde] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [de gemachtigde] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Ook na daarvoor eerder te zijn gewaarschuwd, heeft [de gemachtigde] daarin volhard. Dit is bovendien een probleem dat niet alleen bij dit hof speelt, maar waar hij ook voor is gewaarschuwd door andere rechterlijke colleges en zelfs een aantal maal is geweigerd als gemachtigde.1

2.4.

Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [de gemachtigde] zodanig is dat het de goede procesorde ernstig verstoort, ook – maar niet alleen – gelet op de impact voor de wederpartij. Bovendien kan het gedrag van de gemachtigde ertoe leiden dat een belanghebbende die hij vertegenwoordigt, benadeeld wordt door zijn taalgebruik, zoals eerder uiteengezet door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden2.

2.5.

Het hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [de gemachtigde] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, lid 1, Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [B BV] en [C BV] , omdat [de gemachtigde] namens deze vennootschappen in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden. De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [de gemachtigde] . Het hof heeft [de gemachtigde] in verschillende in de bijlage vermelde procedures niet vooraf ingelicht en/of gehoord. Het hof meent dit achterwege te kunnen laten gelet op het feit dat [de gemachtigde] in de brief van 1 november 2019 een laatste waarschuwing heeft gekregen en hij erop is gewezen dat het hof artikel 8:25 Awb zal gaan toepassen. Voorts heeft [de gemachtigde] op de zitting van 13 december 2019 expliciet aangegeven de door hem reeds geuite beledigingen niet te willen terugnemen en ook zijn gedrag in de toekomst niet te zullen aanpassen.

2.6.

Voor zover [de gemachtigde] stelt dat het hem weigeren als gemachtigde in strijd is met artikel 47 Handvest, verwerpt het hof dit standpunt. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts de mogelijkheid ontnomen om door [de gemachtigde] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot de onderhavige zaken bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.

2.7.

Het hof heeft voorafgaand aan deze beslissing alle lopende dossiers waarin [de gemachtigde] optreedt, beoordeeld op het taalgebruik. Het hof heeft daarbij een keuze gemaakt tot hoever grievende en beledigende opmerkingen nog net wel dan wel niet meer worden getolereerd. Het hof is voorbijgegaan aan sommige beledigingen, maar met name beledigingen waarbij instanties worden neergezet als criminele organisaties en ‘hoerenkasten’ en dergelijke dan wel waarbij personen op een dergelijke wijze worden beledigd, overschrijden naar het oordeel van het hof de fatsoensnormen in hoge mate.

2.8.

Op grond van het vorenstaande zal het hof [de gemachtigde] , [B BV] en [C BV] weigeren in de onderhavige procedures bijstand te verlenen of belanghebbenden te vertegenwoordigen. Belanghebbenden zullen van deze beslissing in kennis worden gesteld en zij zullen de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.

Gevolgen en verder procesverloop

2.9.

Het hof zal de griffier opdragen deze beslissing te sturen aan [de gemachtigde] alsmede naar de in elke zaak betrokken partijen, teneinde hen in kennis te stellen van de weigeringsbeslissing.

2.10.

Ieder van de belanghebbenden zal in de gelegenheid worden gesteld om, desgewenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen.

3 Beslissing

Het hof:

- weigert [de gemachtigde] , [B BV] en [C BV] om bijstand te verlenen aan belanghebbenden dan wel hen te vertegenwoordigen in de in de bijlage vermelde procedures;

- stelt belanghebbenden in de gelegenheid om, indien zij dat wensen, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.

Deze tussenuitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.

Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen en aan [de gemachtigde] verzonden.

Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open (artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen). Tegen dergelijke beslissingen van het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).

BIJLAGE BIJ TUSSENUITSPRAAK

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Bijlage bij de beslissing op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van

[de gemachtigde] , althans [B BV] en [C BV] .

Nummers:

19/00249

19/00250

19/00251

19/00252

19/00253

19/00279

19/00406

19/00572

19/00573

19/00595

19/00596

19/00597

19/00598

19/00599

19/00600

19/00632

19/00634

19/00673

19/00674

19/00675

19/00676

19/00677

19/00678

19/00679

19/00680

19/00681

19/00719

19/00720

19/00721

19/00722

19/00723

19/00724

19/00725

19/00726

19/00727

19/00728