Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3091, 19/00707 en 19/00708

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3091, 19/00707 en 19/00708

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 oktober 2020
Datum publicatie
13 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:3091
Formele relaties
Zaaknummer
19/00707 en 19/00708

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en verdedigingsbeginsel.

Niet aannemelijk is dat de gedragingen van de inspecteurs van zodanige aard waren, dat het controlerapport niet mag worden geaccepteerd als grondslag voor belastingaanslagen. Ook is niet aannemelijk dat de inspecteurs zich onvoldoende moeite hebben getroost om de administratie op te vragen dan wel moedwillig de administratie niet hebben bekeken. Geen schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het verdedigingsbeginsel is wel geschonden. Belanghebbende is niet gehoord voordat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd en uit het handelen van de inspecteur blijkt niet dat de vrees voor verduistering en faillissement in dit geval het niet-horen rechtvaardigen. In dit geval is steeds geweigerd om de administratie over te leggen, zodat niet voldaan is aan het andere-afloop-criterium. De naheffingsaanslagen blijven in stand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00707 en 19/00708

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2019, nummers BRE 17/6861 en 17/6862, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: 2011) opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 november 2014 (hierna: 2012 tot en met 2014) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [A] en de gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting is [getuige] als getuige gehoord.

1.9.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren van de pleitnota en een daarbij gevoegde bijlage overgelegd aan het hof en aan de andere partij. De bijlage betreft een aan de belastingdienst gerichte brief van [B] van 30 oktober 2012.1 Het hof verwerpt het verzoek van de inspecteur om deze brief vanwege de late indiening buiten beschouwing te laten. Immers, uit de tot de gedingstukken behorende brief van de inspecteur aan [B] van 5 november 2012 blijkt dat de brief van 30 oktober 2012 toen reeds bekend was bij de inspecteur.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting en het getuigenverhoor zijn processen-verbaal opgemaakt, die gelijktijdig met de uitspraak aan partijen worden verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de handel in nieuwe en gebruikte personen- en vrachtwagens. [A] was tussen 3 november 2006 en 16 september 2014 directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende was in die periode gevestigd op het woonadres van de heer [A] .

2.2.

Belanghebbende heeft ter zitting een brief van 30 oktober 2012 van mr. [B] , aan de heren [C] en [D] van de Belastingdienst overgelegd. In deze brief is het volgende vermeld:

“Cliënten moeten vaststellen dat u namens de belastingdienst relaties en voormalige relaties heeft aangeschreven over een door u ingesteld onderzoek met betrekking tot de inkoop van vrachtauto’s.

U stelt in de briefwisseling naar voornoemde derden dat zij niet of onvoldoende mate hebben onderzocht of zaken gedaan kan worden met (fiscaal) betrouwbare ondernemingen. Daaraan is aan voornoemde derden toegevoegd dat cliënten en de aan cliënten verbonden ondernemingen niet betrouwbaar zijn.

Nadat u een of meerdere van deze relaties van cliënten nader hebt gesproken, is door u aan deze derden bevestigd dat zij geen zaken meer doen met cliënten en de aan cliënten verbonden ondernemingen.

Ten gevolge deze handelswijze van de Belastingdienst bent u erin geslaagd te bevorderen dat er geen enkele relatie en voormalige relatie met cliënten nog langer zaken wil doen. Immers, dat leidt tot een onmiddellijke reactie van de belastingdienst en het niet honoreren van de door deze derden in aftrek gebrachte voorbelasting op transacties met cliënten en/of de aan cliënten verbonden ondernemingen.

Namens cliënten maak ik nadrukkelijk bezwaar tegen deze gang van zaken. Volstrekt ten onrechte worden cliënten door de Belastingdienst in diskrediet gebracht en leiden cliënten forse schade. Aldus handelt de Belastingdienst onrechtmatig (…).”

2.3.

Nadat de Belastingdienst bij brief van 5 november 2012 om nadere informatie heeft gevraagd, antwoordt de heer [B] bij brief van 10 december 2012 als volgt:

“Onder verwijzing naar uw brief d.d. 5 november 2012 bericht ik u dat het in casu gaat om mijn cliënten de heren [A] en [E] in privé alsmede de aan de heer [A] verbonden Besloten Vennootschap [belanghebbende] .

Inmiddels moeten mijn cliënten, de heren [A] en [E] in privé, vaststellen dat medewerkers van de Belastingdienst meerdere derden nog steeds kenbaar maken dat met cliënten geen zaken gedaan dient te worden. De inmiddels geleden schade loopt op en ik verzoek u mij zo spoedig mogelijk inhoudelijk bericht te laten op mijn brief aan u d.d. 30 oktober 2012.”

2.4.

Op 17 februari 2014 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013.

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort een logboek bijgehouden door een van de controleambtenaren, [D] . Het logboek ziet op hetgeen heeft plaatsgevonden in de periode 17 februari 2014 tot en met 17 maart 2014.

2.6.

In een e-mail van 24 februari 2014 aan de heer [D] deelt de heer [A] het volgende mede:

“Bij deze bericht ik u dat ik heden middag mijn adviseur heb gesproken inzake uw aangekondigde boekenonderzoek.

Ik heb mijn volledige administratie bij hem afgegeven ter inzage. Hij zal mij dan ook vertegenwoordigen.

Hij zal uiterlijk morgen met u contact op nemen om met u een afspraak te maken.”

2.7.

Bij e-mail van 26 februari 2014 heeft de heer [B] aan de heer [D] het volgende bericht gestuurd:

“In het verleden heb ik u meerdere keren namens cliënte en de heer [A] aangeschreven en niet van u vernomen.

Alvorens te reageren op uw voornemen ontvang ik graag een reactie op ondermeer mijn brief aan u d.d. 30 oktober en 10 december 2012.”

2.8.

Op 16 september 2014 heeft de heer [A] de aandelen in belanghebbende overgedragen aan [F BV] , gevestigd op het adres [adres 1] , [plaats 1] , Portugal, met als uiteindelijk feitelijk bestuurder de heer [G] . Belanghebbende is sedert deze datum gevestigd op het adres [adres 2A] te [plaats 2] . Op dit adres staan diverse ondernemingen ingeschreven. Op dit adres zijn geen ondernemingen fysiek gevestigd. Het betreft slechts postadressen. Het vestigingsadres van belanghebbende betreft een bovenwoning, waar [H] kamers verhuurt. De heer [H] is met zijn kantoor gevestigd op het benedenadres [adres 2] te [plaats 2] . De bovenwoning wordt gebruikt door [J] . De heer [J] verricht werkzaamheden voor de heer [H] .

2.9.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van de heer [A] van 25 september 2014 aan belanghebbende ter attentie van de heer [G] . In deze brief is het volgende vermeld:

“Heden heb ik u diverse stukken en contacten overhandigd welke bij het door u overgenomen bedrijf " [belanghebbende] " toe behoren.

Hierbij verklaar ik, de heer [A] , daartoe de volgende bescheiden aan u, de heer [G] te hebben overgedragen en verklaart u deze van mij te hebben ontvangen:

• Voledige administratie.

• Debiteuren- en crediteuren overzicht.

• Gegevens bankadministratie.

• Gegevens boekhouder.”

2.10.

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met datum 2 februari 2016. In het rapport staat het volgende vermeld:

2.3 Administratie

I.v.m. een derdenonderzoek hebben collega's van de Belastingdienst Breda contact gehad met [J] (vriend van [G] ), [E] en [A] .

Volgens de verklaring van [E] en [A] zijn de administratieve bescheiden bij de overdracht van de B.V. overgedragen aan [J] . Zij zouden proberen contact op te nemen met [J] om deze bescheiden boven water te krijgen. Volgens mededeling van [J] is de administratie in Portugal. Onze collega's zouden bericht krijgen wanneer ze de administratie ter inzage zouden krijgen maar zij hebben niets meer vernomen. Aan de hand van de ingediende aangiften loonheffing en omzetbelasting hebben wij de adviseur van de belastingplichtige kunnen achterhalen. Volgens zijn mededeling is de administratie opgehaald door [A] .

De adviseur heeft de gegevens van administratieve bescheiden in een financieel pakket verwerkt. De administratie is t/m 31-08-2014 bijgewerkt. Een auditfile over het jaar 2014 heeft hij ons d.d. 09-02-2015 gemaild. Op 25-02-2015 hebben wij eveneens de auditfiles over de jaren 2011 t/m 2013 van de adviseur ontvangen. Wij hebben contact opgenomen met het telefoonnummer waaronder de belastingplichtige volgens de Kamer van Koophandel thans bereikbaar is. De telefoon werd opgenomen door [J] . Volgens zijn mededeling heeft hij bij de overdracht geen administratieve bescheiden ontvangen. Hij zou contact opnemen met [G] of dat hij eventueel iets had ontvangen. Zodra hij contact heeft gehad met [G] zou hij ons terugbellen. Wij hebben niets meer van hem vernomen. Tot op heden hebben wij geen administratieve bescheiden kunnen achterhalen.

(…)

7 Slotopmerkingen

De gevolgen van het boekenonderzoek zijn niet besproken met [G] .

Aan de Ontvanger stellen wij voor om [A] aansprakelijk te stellen voor de omzetbelastingschuld welke is ontstaan in de periode 01-01-2011 tot 16-09-2014 (Wet Bestuurlijke Aansprakelijkheid).”

In het rapport zijn de volgende correcties aangekondigd:

2.11.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn op 25 februari 2016 de naheffingsaanslagen en de beschikkingen opgelegd. De naheffingsaanslag over 2011 is opgelegd naar een bedrag van € 6.698. Tevens is bij beschikking € 926 heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag over 2012 tot en met 2014 is opgelegd naar een bedrag van € 852.403. Tevens is bij beschikking € 46.065 belastingrente in rekening gebracht.

2.12.

Belanghebbende is op 29 maart 2016 failliet verklaard. Tot de stukken van het geding behoort het openbaar faillissementsverslag ten aanzien van het faillissement. Daarin is vermeld dat de boekhouding ontbreekt.

2.13.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen. In de bezwaarfase heeft de gemachtigde namens belanghebbende in een brief van 19 januari 2017 het volgende aan de inspecteur medegedeeld:

“Bovendien heb ik in mijn bezwaarschrift gemeld dat ik ook zelf heb geconstateerd dat de administratie 2014 t/m de datum van aandelenoverdracht beschikbaar was en is. U stelt dat u dit niet aannemelijk acht, maar u onderbouwt uw stelling niet.

U biedt aan om de administratie te beoordelen ten einde tot een juiste beoordeling van de verschuldigde omzetbelasting te komen. Naar ik begrepen heb beschikken belanghebbenden niet meer over de volledige administratie, waardoor een beoordeling van de aanwezige administratie slechts tot een beperkte verlaging van de naheffingsaanslagen zou kunnen leiden. Dat zou zonde zijn van uw en mijn tijd. Derhalve maak ik geen gebruik van uw aanbod om de administratie te beoordelen.”

2.14.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.15.

In het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de [getuige] , de boekhouder van belanghebbende, is het volgende opgenomen:

De getuige verklaart in antwoord op vragen van de gemachtigde:

(…)

5. Heeft u naar aanleiding van de gesprekken met de heren [C] en [D] afscheid genomen van de klanten de heer [A] en [belanghebbende] ?

Ja.

5a. Wat was de reden?

In het tweede gesprek werd ons dringend op het hart gedrukt dat we heel goed moesten nadenken of we wel werkzaamheden wilden blijven verrichten. Ze adviseerden ons om daar echt niet mee verder te gaan. Met een ondertoon in een dusdanige vorm waardoor we het gevoel hadden dat als we er niets mee zouden doen dat het nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor het kantoor.

5b. Werd er een reden genoemd?

Geen directe reden, maar in het eerste gesprek werd al wel genoemd dat de klant in staat van beschuldiging werd gesteld. Vanaf dat moment hoefde ik niets meer te zeggen. Toen is het gesprek meteen geëindigd. In het tweede gesprek is genoemd dat we beter konden stoppen met de werkzaamheden voor de heer [A] en [belanghebbende]

Ze hebben niet echt een specifieke reden genoemd. Het eerste gesprek in het achterhoofd en de ondertoon, er zou wel een nader onderzoek komen. We bestonden nog niet heel lang als kantoor en dan ga je wel nadenken.

6. Wat zou de consequentie zijn als u niet op het verzoek van de heren [C] en [D] zou ingaan?

Er is niet specifiek genoemd als dit gebeurd, dan gaan we dit doen. Maar nogmaals, het gesprek zelf was de aanleiding. Ze benadrukten het onderzoek. We hebben geen fiscalisten in dienst, we hebben de kennis niet in huis om ons daarin te ondersteunen. We hebben zelf de conclusie getrokken gelet op de mededelingen om te stoppen.

(…)

De getuige verklaart in antwoord op vragen van de inspecteur:

(…)

6. Hoe was de verstandhouding met de controle-ambtenaren van de Belastingdienst?

Het eerste gesprek was prima tot de staat van beschuldiging kwam. Toen is het gesprek meteen geëindigd, vanaf dat moment hoefde ik geen antwoorden meer te geven. Later zijn ze terug geweest. Toen hebben ze de boekhouding bekeken. Toen kwam daarna het gesprek waar we het net over hebben gehad, dat we beter konden stoppen. Later is een van de heren nog een keer onverwachts binnen gekomen. Toen heb ik gezegd dat we echt geen tijd hebben. Toen is hij weer vertrokken.

De verstandhouding was koeltjes en zakelijk. We vonden ze niet echt als belastinginspecteurs over komen. De manier van handelen, ik vond ze iets te vrij in de manier van handelen. Ze hebben in een aparte kamer gezeten om de boekhouding te bekijken.

7. U heeft eerder aangegeven dat de controle-ambtenaren hebben gezegd dat u beter kon stoppen en de ondertoon. Verstaat u dat onder ‘bedreiging’?

Letterlijk niet. Maar als je en bedrijf aan het opstarten bent en twee heren zitten tegenover je die zeggen dat je goed moet nadenken of je hier wel mee door wilt gaan. Ze hebben niet gezegd wat ze wilden gaan doen, dat hoort wel bij een bedreiging. Maar het kwam wel dusdanig over, dat ik dacht ik ga het niet doen als beginnend kantoor, want ik weet niet wat me dan overkomt.

(…)

9. Zou het kunnen dat de controle-ambtenaren het beste met u voor hadden en dat u de bedreiging verkeerd heeft geïnterpreteerd? Misschien wilden ze u een bepaalde richting geven?

Ik zou het niet op die manier interpreteren, dat ze het beste met ons voor hadden.

(…)

12. Was u in het bezit van de volledige administratie van [belanghebbende] tijdens uw werkzaamheden?

Ja.

13. Hebben de controle-ambtenaren die volgens u ingezien?

Ja, wat wij hebben gehad hebben zij in kunnen kijken en kopieën kunnen maken.

14. Waar ligt volgens u de administratie van [belanghebbende] op dit moment?

Ik weet het niet waar de fysieke administratie is. Toen wij gestopt zijn, is alles meegenomen door de heer [A] . Wij hebben alleen nog de digitale jaarstukken die wij maken.

15. (…) Vindt u dat de controlerend ambtenaren zich misdragen hebben?

Misdragen is een groot woord. Het eerste gesprek was prima en ook de controle. Maar het tweede gesprek hoorde niet bij een belastinginspecteur om het zo mede te delen en de toon zoals het werd verteld. We stellen ons kantoor open voor de inspecteurs, ik vond dat zij zich anders hadden kunnen gedragen, dit was niet passend. Misdragen vind ik niet.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd vanwege schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of het verdedigingsbeginsel.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 2.000 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor zover geen beslissing is genomen over de vergoeding van immateriële schade. Voor het overige concludeert de inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing