Hoge Raad, 25-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1748, 20/03688
Hoge Raad, 25-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1748, 20/03688
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 november 2022
- Datum publicatie
- 25 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1748
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:3091
- Zaaknummer
- 20/03688
Inhoudsindicatie
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03688
Datum 25 november 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2020, nrs. 19/00707 en 19/007081, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/6861 en BRE 17/6862) betreffende aan belanghebbende over de perioden 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 30 november 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.A.H.G.M. Ooms, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om bij overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep, de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade.
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 9 november 2020. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 500.