Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3152, 20/00076 tot en met 20/00085
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3152, 20/00076 tot en met 20/00085
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2020
- Datum publicatie
- 20 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:3152
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1071, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 20/00076 tot en met 20/00085
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft van de inspecteur een vergoeding van immateriële schade gekregen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Belanghebbende heeft verzocht om een hogere schadevergoeding. Het hof heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van een aanvullende schadevergoeding.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00076 tot en met 20/00085
Uitspraak op de hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [postcode + plaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 december 2019, nummers BRE 18/3499 en 18/3849 tot en met 18/3857, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2004 tot en met 2012 en een navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 bedoelde belastingaanslagen bezwaar gemaakt en verzocht om een kostenvergoeding en een schadevergoeding.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan, uitsluitend wat betreft de belastingaanslagen en later, bij afzonderlijke beslissing, een kostenvergoeding en een schadevergoeding toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing waarbij een kostenvergoeding en schadevergoeding is toegekend beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de andere partij. De pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn via een telefonische verbinding gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaak met nummer 20/00086.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2004 tot en met 2012 de aanslagen IB/PVV opgelegd en is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: de B.V.). Aan de B.V. is met dagtekening 20 september 2008 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) 2004 opgelegd.
Belanghebbende heeft, mede namens de B.V., bezwaar gemaakt tegen de in 2.1 en 2.2 genoemde belastingaanslagen. De inspecteur heeft de bezwaarschriften op de volgende data ontvangen:
bezwaarschrift betreffende: |
datum ontvangst: |
|
aanslag IB/PVV 2004 |
16 oktober 2008 |
|
aanslag IB/PVV 2005 |
24 november 2009 |
|
aanslag IB/PVV 2006 |
18 mei 2011 |
|
navorderingsaanslag IB/PVV 2006 |
16 januari 2013 |
|
aanslag IB/PVV 2007 |
23 oktober 2009 |
|
aanslag IB/PVV 2008 |
19 mei 2011 |
|
aanslag IB/PVV 2009 |
17 februari 2014 |
|
aanslag IB/PVV 2010 |
16 juli 2014 |
|
aanslag IB/PVV 2011 |
7 oktober 2014 |
|
aanslag IB/PVV 2012 |
29 oktober 2014 |
|
navorderingsaanslag VPB 2004 |
10 oktober 2008 |
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 4 mei 2017, door de inspecteur ontvangen op 9 mei 2017, onder meer verzocht om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van de bezwaren (hierna: kostenvergoeding) en om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (hierna: schadevergoeding).
In juli, augustus, september en oktober 2017 heeft de inspecteur uitspraak op de in 2.3 bedoelde bezwaren gedaan, maar uitsluitend wat betreft de belastingaanslagen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken geen rechtsmiddelen aangewend.
De inspecteur heeft in zijn brief met dagtekening 20 maart 2018 aan belanghebbende een voorstel gedaan voor een kostenvergoeding en een schadevergoeding (hierna: het compromisvoorstel). In het compromisvoorstel is onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van onze bespreking op 22 maart 2018 waarin wij uw cliënt een voorstel hebben gedaan stuur ik u hierbij een aanbod om tot een oplossing te komen in dit geschil met daarbij de onderliggende berekening.
Tijdens het eerder maken van de berekening hebben wij kennelijk een fout gemaakt waardoor het voorstel tijdens de bespreking lager uitviel dan hieronder blijkt. Wij zijn echter een wijze van berekening overeengekomen die ik dan ook gestand wil doen.
(…)
Ten aanzien van de in rekening gebrachte belastingrente en invorderingsrente hanteren wij het geldende wettelijke regime. Bij het verminderen van de aanslagen is de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig verminderd.
Wij maken nadrukkelijk geen afspraken ten aanzien van de invordering.
Alles in ogenschouw nemend doen wij het volgende voorstel ter finale kwijting van het verzoek om schadevergoeding van uw cliënt.
Immateriële schadevergoeding: 43.500
Kosten bezwaarfase: 6.225
Totale vergoeding: € 49.725
Graag verneem ik uiterlijk 20 april 2018 van u of uw cliënt akkoord gaat met dit aanbod.”.
Belanghebbende heeft bij brief van 29 maart 2018 op het compromisvoorstel gereageerd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Aangaande de door u aangedragen proceskosten vergoeding zijn wij akkoord rekening houdend met het bezwaarschrift tegen de aanslag Vennootschapsbelasting 2004 zoals hiervoor vermeld. (…)”
In de brief is vermeld dat belanghebbende, mede namens de B.V., akkoord gaat met een kostenvergoeding van € 6.754 en een schadevergoeding van € 66.150.
Met dagtekening 20 april 2018 heeft de inspecteur een beslissing genomen op het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding en een schadevergoeding. In de uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“Uit uw brief [van 29 maart 2018] blijkt dat (…) [belanghebbende] het gedane aanbod niet aanvaard. In de eerdere bespreking hebben wij aangegeven niet verder te kunnen gaan. (…) U komt met een tegenbod waarbij allerlei andere eisen worden gesteld die wij niet kunnen en willen inwilligen. Het aanbod, zoals gedaan in mijn eerdere brief van 20 maart 2018 komt dan ook te vervallen.”.
Vervolgens heeft de inspecteur de kostenvergoeding vastgesteld op € 1.992. Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende en de B.V. een schadevergoeding van € 26.500 toegekend vanwege het te laat beslissen op de bezwaren tegen de in 2.1 en 2.2 bedoelde belastingaanslagen.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing betreffende de kostenvergoeding en schadevergoeding beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van de schadevergoeding.
Belanghebbende concludeert tot veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 175.700.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
In hoger beroep is de kostenvergoeding niet meer in geschil.