Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3329, 19/00550
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3329, 19/00550
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2020
- Datum publicatie
- 3 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:3329
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1175, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00550
Inhoudsindicatie
Verwijzingsprocedure na arrest Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1401. De premies WAZ zijn in 2014 voldaan omdat de ontvanger de opbrengst van de verkoop van de bezittingen van belanghebbende in dat jaar daarvoor heeft aangewend. De premies WAZ zijn daarom in dat jaar betaald in de zin van artikel 3.147 Wet IB 2001 en komen in mindering op het inkomen in 2014. Voor aftrek van invorderingsrente en invorderingskosten is geen grondslag. Het hof volgt de inspecteur in de berekening van het verzamelinkomen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00550
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 september 2017, nummer LEE 17/1321, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 20 september 20191 (hierna het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding naar het hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.
Naar aanleiding van het verwijzingsarrest hebben de inspecteur en belanghebbende achtereenvolgens een conclusie ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de feiten als volgt weergegeven:
“2.1.1. Aan belanghebbende zijn aanslagen opgelegd in de premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor de jaren 1999 tot en met 2003 (hierna: de premies WAZ) en in de premie ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) voor de jaren 2001 tot en met 2005 (hierna: de premies Zfw).
Deze aanslagen heeft belanghebbende aanvankelijk niet betaald. De ontvanger heeft in 2014 op een aantal bezittingen van belanghebbende beslag gelegd. Met de opbrengst van de verkoop van deze bezittingen zijn in datzelfde jaar de openstaande aanslagen voldaan, verhoogd met invorderingsrente en kosten.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 onder meer de premies WAZ en de premies Zfw als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag die aftrek niet aanvaard.”
Het hof gaat verder nog uit van de volgende vaststaande feiten:
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een verzamelinkomen van € 6.387. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van € 19.304.
Met de opbrengst van de verkoop van de bezittingen in 2014 is een aantal openstaande aanslagen voldaan in de premies Zfw voor een totaalbedrag van € 6.605 en in de premies WAZ voor een totaalbedrag van € 4.476.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil na verwijzing door de Hoge Raad betreft het antwoord op de vraag naar welk verzamelinkomen de aanslag IB/PVV 2014 moet worden vastgesteld, rekening houdend met de in aftrek te brengen premies WAZ als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot een naar een verzamelinkomen van - primair - € 7.726 dan wel - subsidiair - € 14.331 en tot vergoeding van de kosten voor de bezwaar-, (hoger)beroeps-, cassatie- en verwijzingsprocedure. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot een naar een verzamelinkomen van € 14.739.
4 Gronden
Het geding na verwijzing
Het hof stelt voorop dat de klachten van belanghebbende tegen de niet-aftrekbaarheid van de premies Zfw door het hof niet worden behandeld. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest hierover beslist. Belanghebbende kan zich in dat oordeel niet vinden maar er is voor het hof in deze verwijzingsprocedure geen andere taak weggelegd dan de zaak verder te behandelen met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Voor een andere beoordeling zoals belanghebbende wenst, is dan ook geen plaats.
Belanghebbendes klachten over de huisvestingskosten, giftenaftrek en zelfstandigenaftrek zijn in deze verwijzingsprocedure evenmin nog aan de orde. De Hoge Raad heeft immers het beroep in cassatie in zoverre afgedaan met toepassing van artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie.
Gelet op het voorgaande faalt reeds het primaire standpunt van belanghebbende.
Ten aanzien van het geschil
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de premies WAZ in 2014 zijn voldaan omdat de ontvanger de opbrengst van de verkoop van de bezittingen van belanghebbende daarvoor heeft aangewend en de premies WAZ daarom in dat jaar zijn betaald in de zin van artikel 3.147 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Verder is in het verwijzingsarrest geoordeeld dat de wetgever heeft bedoeld te bepalen dat artikel 3.124, aanhef en letter d, Wet IB 2001, zoals die bepaling luidde op 31 december 2004, ook na die datum van toepassing blijft.
Uit het verwijzingsarrest volgt dus dat de premies WAZ voor het totaalbedrag van € 4.476 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking moeten worden genomen. De inspecteur heeft in de conclusie na verwijzing berekend dat het verzamelinkomen daarmee uitkomt op € 14.739.
Belanghebbende heeft de over 1999 en 2000 aan hem in rekening gebrachte invorderingskosten en invorderingsrente berekend op € 280 respectievelijk € 128. Volgens belanghebbende moeten die invorderingskosten en die invorderingsrente voor het totaalbedrag van € 408 ook in mindering op zijn verzamelinkomen voor het jaar 2014 komen. Het hof overweegt hierover het volgende. Met ingang van 1 januari 2001 kan zodanige rente niet meer als persoonlijke verplichting in de zin van artikel 45 Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) in aanmerking worden genomen. Bij de invoering van de Wet IB 2001 is immers ten aanzien van deze persoonlijke verplichtingenrente niet in overgangsrecht voorzien. Daarom kan de door belanghebbende in 2014 betaalde invorderingsrente over de jaren 1999 en 2000 niet in mindering op het verzamelinkomen van het jaar 2014 worden gebracht.
Ten aanzien van de over de jaren 1999 en 2000 aan belanghebbende in rekening gebrachte invorderingskosten overweegt het hof dat deze kosten geen persoonlijke verplichtingen zijn in de zin van artikel 45 Wet IB 1964, noch aftrekbare kosten zijn, omdat zij geen betrekking hebben op een bron van inkomen. Daarom kunnen de door belanghebbende in 2014 betaalde invorderingskosten over de jaren 1999 en 2000 eveneens niet in mindering op het verzamelinkomen voor het jaar 2014 worden gebracht.
Aangezien belanghebbende de berekening van de inspecteur van het verzamelinkomen van € 14.739 verder niet heeft bestreden en ook het hof deze juist acht, volgt het hof de inspecteur in zijn berekening en stelt het verzamelinkomen van belanghebbende voor het jaar 2014 vast op € 14.739.
Tussenconclusie
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betaalde griffierecht van respectievelijk € 46 en € 124 te vergoeden omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de rechtbank, het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de verwijzingsprocedure bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
Het hof stelt deze vergoeding op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel c en artikel 2, lid 1, onderdeel c, Besluit proceskosten bestuursrecht op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank, het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden en het hof.
Het hof stelt de vergoeding voor de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting voor de rechtbank vast op € 8,76.
Het hof stelt de vergoeding voor de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vast op € 56,24.
Het hof stelt de vergoeding voor de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting voor het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch vast op € 54,20.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende verletkosten in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel d, Besluit proceskosten bestuursrecht niet aannemelijk gemaakt.