Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:388, 19/00017, 19/00567, 19/00568 en 20/00010 tot en met 20/00012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:388, 19/00017, 19/00567, 19/00568 en 20/00010 tot en met 20/00012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
12 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:388
Formele relaties
Zaaknummer
19/00017, 19/00567, 19/00568 en 20/00010 tot en met 20/00012

Inhoudsindicatie

Wet IB. Belanghebbende exploiteert een café, dat zich bevindt in een pand dat geheel in eigendom is van belanghebbende. In het complex bevinden zich 7 appartementen, het café en een kelder. De gas-, water- en elektriciteitskosten die belanghebbende gemaakt heeft zien op het hele complex Belanghebbende maakt niet inzichtelijk dat hij een hoger bedrag aan kosten voor gas, water en elektriciteit in verband met de exploitatie van zijn café in aftrek kan brengen dan het bedrag dat de Inspecteur aannemelijk heeft geacht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00017, 19/00567, 19/00568 en 20/00010 tot en met 20/00012

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 november 2018, nummers BRE 18/702 tot en met 18/707, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden (navorderings)aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 tot en met 2014 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 januari 2017 (voor de jaren 2012 en 2013) en 5 januari 2017 (voor het jaar 2014) de bezwaren van belanghebbende tegen deze (navorderings)aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarnaast heeft de Inspecteur de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Bij beschikkingen op grond van artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de verminderingsbeschikkingen) heeft de Inspecteur op deze verzoeken beslist.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brieven van februari 2017 bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikkingen.

1.4.

De Inspecteur is bij uitspraken op bezwaar van 15 februari 2018 gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegen de verminderingsbeschikkingen tegemoetgekomen.

1.5.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 170. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1.10.

Op 6 november 2109 is bij het Hof een brief van belanghebbende, met dagtekening 4 november 2019, binnengekomen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende exploiteert een schildersbedrijf en een café. Het café maakt onderdeel uit van een groter complex ( [adres 1] ) dat geheel in eigendom is van belanghebbende. In het complex bevinden zich 7 appartementen, het café en een kelder. De appartementen hebben ieder een inhoud van 130 m³. Het café ( [adres 2] ) heeft een inhoud van 213 m³. De gas-, water- en elektriciteitskosten die belanghebbende gemaakt heeft zien op het hele complex [adres 1] .

2.2.

De Inspecteur heeft bij de verminderingsbeschikkingen (onder andere) het verzoek om aftrek van gas-, water- en elektriciteitskosten in verband met de exploitatie van het café gedeeltelijk afgewezen.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke afwijzing van aftrek van gas-, water- en elektriciteitskosten.

2.4.

Bij uitspraken op bezwaar van 15 februari 2018 is de Inspecteur gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen. De Inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde aftrekbare kosten van gas, water en elektriciteit in verband met de exploitatie van een café niet aannemelijk geacht en vervolgens de aftrekbare kosten voor het jaar 2012 vastgesteld op € 650 en voor de jaren 2013 en 2014 elk op € 1.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een hoger bedrag aan kosten voor gas, water en elektriciteit in verband met de exploitatie van het café in aftrek kan brengen dan de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar heeft toegelaten.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Partijen zijn in hoger beroep eenparig van mening dat de kosten voor [adres 1] op jaarbasis (voor elk van de jaren 2012 tot en met 2014) € 11.469,17 exclusief btw voor gas en elektriciteit bedroegen, en voor het waterverbruik € 1.140,88 exclusief btw.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de (navorderings)aanslagen IB/PVV respectievelijk tot vaststelling van een verlies uit werk en woning voor de jaren 2012 tot en met 2014 en tot vermindering van de aanslagen Zvw 2012 tot en met 2014. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing