Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:402, 19/00195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:402, 19/00195

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 februari 2020
Datum publicatie
11 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:402
Formele relaties
Zaaknummer
19/00195

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2014. Eindbeslissing na ECLI:NL:GHSHE:2018:4632. De vermogensrendementsheffing is terecht in aanmerking genomen. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last als gevolg van de vermogensrendementsheffing. De Inspecteur hoefde geen (nieuwe) dwangsombeschikking te nemen en belanghebbende heeft geen recht op een dwangsom.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00195

Uitspraak op het beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) van 14 maart 2019, op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV),

in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur met dagtekening 23 september 2015 is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank). Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Op 9 november 2018 heeft het Hof uitspraak gedaan en de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van het Hof, bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts bij het Hof beroep kan worden ingesteld, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van, in totaal, € 169 vergoedt en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.254,50.

1.4.

De Inspecteur heeft met dagtekening 14 maart 2019 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.

1.5.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd van een brief van 11 februari 2019 van haar gemachtigde aan de Inspecteur (zie 2.7) en heeft zij bovendien een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de andere partij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1928. Zij is ongehuwd. In 2014 genoot belanghebbende een uitkering op grond van de AOW.

2.2.

Belanghebbende heeft op 4 maart 2015 aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.582. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft belanghebbende in de aangifte als volgt berekend:

Bank- en spaartegoeden in Nederland

148.732

Aandelen, obligaties, etc.

51.684

Totaal bezittingen

200.416

Af: heffingsvrij vermogen

21.139

Af: ouderentoeslag

27.984

Grondslag sparen en beleggen

151.293

In de aangifte heeft belanghebbende vermeld dat zij vrijgestelde groene beleggingen bezit ten bedrage van € 47.463.

Het verzamelinkomen heeft belanghebbende berekend op € 13.582, waarbij het box 1 inkomen is bepaald op € 13.582; bij ‘Belastbaar inkomen box 3’ heeft belanghebbende niets ingevuld.

2.3.

Met dagtekening 19 juni 2015 is de aanslag vastgesteld. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.582 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.051. De over het voordeel uit sparen en beleggen verschuldigde IB bedraagt 30% ofwel € 1.815.

2.4.

Bij bezwaarschrift van 24 juli 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2015 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

2.5.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 februari 2017 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.6.

Het Hof heeft bij uitspraak van 9 november 2018 het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van het Hof, bepaald dat tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar slechts bij het Hof beroep kan worden ingesteld en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en het vergoeden van griffierecht.

2.7.

Met dagtekening 11 februari 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur een brief verzonden, waarin in de slotalinea het volgende is vermeld:

“Tenslotte is uw dienst opgedragen om opnieuw, met inachtnemning van de uitspraak van het Hof, uitspraak op bezwaar te doen. Dit betekent dat mijn brieven van 24 juli 2015 en 15 september 2015, waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast zij, wederom ter behandeling voorliggen. Graag ontvang ik nader bericht van de inspecteur.”.

2.8.

Op 27 februari 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende gehoord. Bij brief van 6 maart 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende een verslag van het hoorgesprek gestuurd. De brief van 6 maart 2019 bevat tevens de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft op de brief van 6 maart 2019 gereageerd met haar brief van 11 maart 2019.

2.9.

Met dagtekening 14 maart 2019 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.

2.10.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar, in naleving van de in 1.3 en 2.6 bedoelde uitspraak van het Hof beroep bij het Hof ingesteld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Had de Inspecteur een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten geven en heeft belanghebbende recht op een dwangsom?

  2. Heeft de Inspecteur bij het doen van de in 1.4 bedoelde uitspraak op bezwaar de artikelen 7:11 en 7:12 Awb geschonden?

  3. Is de vermogensrendementsheffing in strijd met het legaliteitsbeginsel en met de artikelen 2:4, 3:2, 3:3 en 3:4 Awb?

  4. Is de vermogensrendementsheffing in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP)?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 13.582. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing