Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4096, 20/00334
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4096, 20/00334
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 december 2020
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:4096
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:1972, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20/00334
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Zorgvuldigheidsbeginsel. Dwangsom.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel door het bestaan van brieven te ontkennen, terwijl die wel in het systeem van de Belastingdienst blijken te zijn geregistreerd. Verzoek om dwangsom wordt afgewezen. Binnen twee weken na de ingebrekestelling is uitspraak op het bezwaar gedaan. Er is geen sprake van twee apart te onderscheiden bezwaren.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00334
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 mei 2020, nummer BRE 18/7316, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd.
Belanghebbende heeft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag gedaan.
De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende was in 2015 in dienstbetrekking bij [A BV]
(hierna: [A BV] ). De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 januari 2016. Belanghebbende en [A BV] hebben in dat kader op 31 augustus 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is bepaald dat [A BV] aan belanghebbende een beëindigingsvergoeding van € 12.500 bruto betaalt. Uitbetaling vindt plaats binnen één maand na de beëindigingsdatum.
Met dagtekening 29 september 2017 is de definitieve aanslag IB/PVV 2015
vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.153. De beëindigingsvergoeding is in de aanslag begrepen als inkomen uit vroegere arbeid.
De inspecteur heeft bij beschikking van 22 mei 2018 het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag afgewezen.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 mei 2018, ontvangen door de inspecteur op 29 mei 2018, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Belanghebbende heeft hiervan op 20 juni 2018 een ontvangstbevestiging ontvangen. Het bezwaar is bij brief van 2 juli 2018, ontvangen op 9 juli 2018, nader gemotiveerd.
Bij brief van 10 september 2018, ontvangen door de inspecteur op 11 september 2018, heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld tijdig te beslissen op het bezwaar en verzocht om binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen.
De inspecteur heeft op 24 september 2018 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is er daarbij van uitgegaan dat eerst met de brief van 2 juli 2018 bezwaar is gemaakt en dit bezwaar niet binnen de bezwaartermijn door de inspecteur is ontvangen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
II. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom wegens niet of niet tijdig beslissen op het bezwaar?
Tussen partijen is niet langer in geschil dat tijdig bezwaar is gemaakt en de rechtbank het bezwaar daarom ten onrechte niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Verder zijn partijen het er in hoger beroep over eens dat de beëindigingsvergoeding niet in het jaar 2015 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort. Ook heeft belanghebbende op de zitting verklaard dat de gronden betreffende détournement de pouvoir en de schending van het hoorrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen behandeling meer behoeven.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.653 en toekenning van een dwangsom van € 1.442 (maximum). De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.653 en afwijzing van het verzoek tot toekenning van een dwangsom.