Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1972, AWB - 18 _ 7316
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1972, AWB - 18 _ 7316
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 mei 2020
- Datum publicatie
- 15 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1972
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:4096, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7316
Inhoudsindicatie
Op dit moment is er geen samenvatting voor deze uitspraak beschikbaar. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting maar is deze uitspraak gepubliceerd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/7316
uitspraak van 6 mei 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bewaar van de inspecteur van 24 september 2018 op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 2 november 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020 te Breda. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .
Na de zitting is het onderzoek geschorst en zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld nadere stukken aan te dragen.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld aan te geven of een nadere zitting is gewenst. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en de rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was in 2015 in dienstbetrekking bij [A BV] De arbeidsverhouding is geëindigd per 31 december 2015.
Belanghebbende heeft in jaar 2015 loon uit dienstbetrekking genoten van € 16.810 van [A BV] .
Aan belanghebbende is in het jaar 2015 tevens een transitievergoeding van € 12.500 toegekend door [A BV] .
Met dagtekening 29 september 2017 is de definitieve aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.153. Dit betreft een inkomen uit werk en woning van € 29.310 verminderd met een persoonsgebonden aftrek van € 157. Het inkomen uit werk en woning is opgebouwd uit een deel inkomen uit tegenwoordige arbeid (€ 16.810) en een deel inkomen uit vroegere arbeid (€ 12.500).
Op 13 maart 2018 verzoekt belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015. Belanghebbende geeft aan dat het deel van de inkomsten dat ziet op vroegere arbeid belast is in het jaar 2016 en ten onrechte is meegenomen bij het opleggen van de aanslag over het jaar 2015.
Met dagtekening 22 mei 2018 wijst de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van belanghebbende af.
Op 9 juli 2018 ontvangt de inspecteur een bezwaar met dagtekening 2 juli 2018 tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. In dit bezwaarschrift staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Betreft: aanvullend bezwaar
Geachte inspecteur,
Bij deze breng ik namens [belanghebbende] een aanvullend bezwaar in tegen uw uitspraak van 22 mei 2018 inzake een tweetal verzoekschriften met de respectievelijke datum van 9 maart 2018 en 10 april 2018.”
Op 11 september 2018 stelt belanghebbende de inspecteur in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Met dagtekening 24 september 2018 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij is het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Met dagtekening 25 september 2018 neemt de inspecteur een afwijzende dwangsombeschikking.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht ontvankelijk is verklaard. Indien dit het geval is, is in geschil of belanghebbende in de bezwaarfase had moeten worden gehoord. Tevens is dan in geschil of de toegekende transitievergoeding terecht in het jaar 2015 in de belastingheffing is betrokken.
Belanghebbende beantwoordt de eerste en de tweede vraag bevestigend en de derde vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de eerste en de tweede vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het nemen van een nieuwe uitspraak op bezwaar.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, nu de uitspraak op bezwaar ten onrechte ontvankelijk is verklaard. De inspecteur verzoekt de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de beslissing van de rechtbank daarvoor in de plaats te stellen.