Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:496, 17/00643 en 17/00644
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:496, 17/00643 en 17/00644
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 februari 2020
- Datum publicatie
- 9 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:496
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:379
- Zaaknummer
- 17/00643 en 17/00644
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB 2012 en 2013 afwaarderingen van aan zijn partner verstrekte leningen – die zij ten behoeve van haar onderneming had aangewend – als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aftrek gebracht. De Inspecteur is van mening dat dit onzakelijke leningen betreffen waardoor de afwaarderingen niet aftrekbaar zijn. Hij heeft daarom voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag opgelegd en voor het jaar 2013 de aangifte gecorrigeerd. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur over een voor de navorderingsaanslag benodigd nieuw feit beschikt en dat er geen recht bestaat op aftrek van de afgewaardeerde leningen omdat dit onzakelijke leningen zijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00643 en 17/00644
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2017, nummers BRE 16/3607 en 16/8330 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
met betrekking tot de hierna te noemen aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingaanslag (hierna: de navorderingsaanslag) in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.727, welke navorderingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Aan belanghebbende is tevens voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.880, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur eveneens is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende in de zaak met het hofkenmerk 17/00643 een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de andere partij.
Het Hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat teneinde belanghebbende in staat te stellen om het door hem in zijn aangifte IB/PVV 2012 opgenomen negatieve resultaat uit overige werkzaamheden ter grootte van € 26.649 nader te specificeren. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 12 september 2018. Vervolgens heeft de Inspecteur gereageerd bij brief van 11 oktober 2018.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de Inspecteur.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2019. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , alsmede namens de Inspecteur, [inspecteur 4] en [inspecteur 1] .
Partijen hebben tijdens de nadere zitting ieder een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de andere partij.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
De (fiscale) partner van belanghebbende, [partner] (hierna: de partner), is in 2006 gestart met een eenmanszaak in kinderkleding “ [naam] ” (hierna: de onderneming en/of [naam] ). Belanghebbende en zijn partner zijn ongehuwd en hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Aanvankelijk werd de kinderkleding enkel via een webshop verkocht. In 2008 is gestart met een fysieke winkel in [plaats] . In 2009 is de winkel verhuisd naar een grotere ruimte in [plaats] .
Voor de financiering van de onderneming zijn in 2008, 2009 en 2010 diverse leningen bij de Rabobank aangegaan, waarvoor belanghebbende mede heeft ondertekend. De zekerheid voor de door de Rabobank verstrekte financieringen bestaat onder meer uit een derde hypothecaire lening op de woning van belanghebbende en zijn partner tot een bedrag van € 75.000, te vermeerderen met rente en kosten tot een bedrag van € 26.250, vastgelegd bij hypotheekakte van [datum 1] 2008.
De resultaten van de onderneming waren in 2006 tot en met 2012 als volgt:
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
€ 3.759 |
€ 18.144 |
€ 16.504 |
- € 63.724 |
- € 36.509 |
- € 42.022 |
- € 12.879 |
Op [datum 2] 2013 is het faillissement van belanghebbendes partner uitgesproken en is de onderneming beëindigd. Na het faillissement heeft belanghebbende de schulden van de onderneming betaald door middel van (onder meer) een verhoging van de hypothecaire lening op de woning.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 een bedrag van respectievelijk € 26.649 en € 60.478 aan negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. De aanslag IB/PVV 2012 is op 18 juli 2014 conform de aangifte opgelegd. Naar aanleiding van de aangifte 2013 heeft de Inspecteur bij brief van 8 oktober 2015 vragen gesteld aan belanghebbende. Belanghebbende heeft met zijn brief van 18 november 2015 daarop verklaard dat de aangegeven negatieve resultaten uit overige werkzaamheden samenhangen met de betaling van de schulden van de onderneming, waarvoor belanghebbende (mede)aansprakelijk is gesteld en dat sprake is van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden op grond van artikel 3.91 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB).
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling bij het Hof op 31 augustus 2018 is belanghebbende in staat gesteld het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden (€ 30.282 - € 3.633 (vrijstelling terbeschikkingstelling; hierna TBS-vrijstelling) = € 26.649) van het jaar 2012 te specificeren. Deze specificatie luidt als volgt:
- Restantsaldo van een in 2008 bij de ABN (voorheen Fortis)-bank afgesloten krediet dat gebruikt is voor de financiering van de voorraad en inventaris van de onderneming ter grootte van € 13.375;
- Door belanghebbende betaalde inkoopfacturen van de onderneming, aanvulling van het banksaldo van de onderneming en aflossingen van een krediet ter grootte van € 16.907.
Het voor het jaar 2013 in aanmerking genomen negatieve resultaat uit overige werkzaamheden van € 68.725 - € 8.247 (TBS-vrijstelling) = € 60.478 luidt volgens belanghebbende als volgt:
Datum |
Vordering |
Bedrag (per saldo) |
Januari 2013 |
Zakelijke lasten uit privé middelen |
€ 10.375 |
Augustus 2013 |
Aanwending polissen ter aflossing bancaire schulden [naam] |
€ 6.399 |
Augustus 2013 |
Verhoging hypothecaire leningen ter aflossing bancaire schulden [naam] |
€ 51.950 |
€ 68.725 |
In zijn pleitnota van 14 februari 2019 heeft belanghebbendes gemachtigde de in zijn ogen van belang zijnde feiten als volgt gespecificeerd:
Jaartal |
Feit |
2006 |
Start van de onderneming van [partner] , de webshop waarvan het platform door [belanghebbende] is gebouwd. |
2007 |
Verdere groei financieren middels RABO-lening om tevens een fysieke winkel te kunnen openen. De zaken gaan voorspoedig. |
2008 |
Inschrijven 3e hypotheek ten behoeve van RABO-bank. |
2009 |
Verhuizing naar grotere winkel in [plaats] . RABO-bank leent een extra bedrag om de verbouwing van de winkel mogelijk te maken, zekerheid is de bestaande zekerheid uit 2008. |
2010 |
Omzetting kredietfaciliteit in een leningsdeel en een restantfaciliteit, zekerheid is de bestaande zekerheid uit 2008. |
2012 |
[belanghebbende] betaalt een lening aan Fortis terug die gebruikt is in de onderneming van [partner] , en tevens betaalt hij een aantal openstaande inkoopfacturen van de onderneming. |
2013 |
RABO-bank dreigt de hypotheek die zij vanaf 2008 hebben uit te winnen. [belanghebbende] is in staat om een herfinanciering af te sluiten, en de schulden bij de RABO-bank die zien op onderneming in te lossen. |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Dient het Hof het verweerschrift in hoger beroep buiten beschouwing te laten?
2. Beschikt de Inspecteur over een voor de navorderingsaanslag benodigd nieuw feit?
3. Vormen de in 2012 (€ 26.649) en 2013 (€ 60.478) door belanghebbende in aftrek gebrachte bedragen negatief resultaat uit overige werkzaamheden?
Belanghebbende is van mening dat de eerste en derde vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard niet langer een beroep te doen op het bepaalde in artikel 8:42 Awb omdat de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.402. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.