Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:64, 19/00096
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-01-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:64, 19/00096
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 januari 2020
- Datum publicatie
- 10 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:64
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2018:7316, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00096
Inhoudsindicatie
Het Hof acht de opgelegde boete passend en geboden. Geen aanleiding tot vernietiging of matiging van de opgelegde boete.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00096
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2018, nummer BRE 17/3024, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.875. Gelijktijdig zijn bij beschikking een boete van € 8.037 opgelegd en een bedrag van € 1.273 aan rente in rekening gebracht.
De hiervoor vermelde aanslag, rentebeschikking en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep en de daarmee samenhangende beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – het beroep ten aanzien van de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking vernietigd en de boetebeschikking verminderd tot € 7.233.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1974.
Op 7 april 2013 is belanghebbende aangehouden en verhoord ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ook zijn toenmalige partner is tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de politie aangehouden en verhoord.
Op [datum] 2013 is de woning van belanghebbende doorzocht. Tijdens die doorzoeking is onder andere het volgende aangetroffen:
- een ring met bijbehorende factuur naar een bedrag van € 5.200;
- voor € 5.000 aan contanten in een kluis; en
- voor € 22.500 contant briefgeld in een koffer.
Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak jegens belanghebbende wegens de verdenking van betrokkenheid bij het telen van hennepplanten (parketnummer: 01/839471-13). In haar vonnis oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat zij het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, inhoudende dat belanghebbende “op of omstreeks 06 april 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in pand [adres] ) een hoeveelheid van 254 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”. De strafkamer van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juni 2018 bekrachtigd.
Eveneens op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen betreffende de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering (met kenmerk: “parketnummer ontneming: 01/839471‑13”). De Rechtbank Oost-Brabant heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende ter zake van de in 2.4 vermelde veroordeling vastgesteld op € 6.815,96.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspecteur een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 9 mei 2016. In het rapport is een kasopstelling gemaakt aan de hand van bankgegevens van belanghebbende, gegevens uit de processen-verbaal in de strafzaak tegen belanghebbende en de aanschaf van drie voertuigen.
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.354. Hierbij is het belastbare inkomen uit werk en woning van € 52.836, dat volgt uit de kasopstelling, verrekend met nog openstaande verrekenbare verliezen uit voorgaande jaren van -/- € 16.482. Gelijktijdig is bij beschikking rente in rekening gebracht.
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.875. Bij die aanslag is het in de aangifte vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning, bestaande uit een loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van € 15.000, vermeerderd met € 38.875. Het bedrag van € 38.875 volgt uit de gemaakte kasopstelling. Gelijktijdig zijn bij beschikking een boete van € 8.037 opgelegd en een bedrag van € 1.273 aan rente in rekening gebracht.
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de Inspecteur eveneens een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 38.875.
De onder 2.7 en 2.8 vermelde aanslagen en rentebeschikkingen zijn door de Rechtbank gehandhaafd. De boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2013 is door de Rechtbank verminderd tot € 7.233. De onder 2.9 vermelde aanslag is door de Rechtbank verminderd tot een aanslag naar een bijdrage-inkomen van € 35.853.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de boetebeschikking, gelet op de financiële omstandigheden van belanghebbende, terecht is gegeven en de hoogte daarvan passend en geboden is.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging of vermindering van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de boetebeschikking. De aanslag IB/PVV 2013 en de daarbij gegeven rentebeschikking zijn niet in geschil.