Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7316, BRE_17/3024_17/3025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7316, BRE_17/3024_17/3025

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 december 2018
Datum publicatie
16 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:7316
Formele relaties
Zaaknummer
BRE_17/3024_17/3025
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Art. 25, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd, gebaseerd op een door de inspecteur gemaakte kasopstelling. De inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende voor het onderhavige jaar een bedrag van tenminste € 27.725 niet als inkomen heeft aangegeven. Daardoor is de vereiste aangifte niet gedaan. De bewijslast is terecht omgekeerd en verzwaard. De aanslagen berusten op een redelijke en niet willekeurige schatting. De aanslag ZVW wordt verminderd tot het maximum. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aanslagen voor het overige te hoog zijn vastgesteld. Onvoldoende is de strafrechter het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het (tezamen met anderen) telen en bewerken van hennep op een lager bedrag heeft vastgesteld. De boete wegens (voorwaardelijk) opzet is ook terecht opgelegd, maar wordt wel verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/3024 en 17/3025

uitspraak van 20 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.875. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 8.037 en een bedrag van € 1.273 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .W.36.01.4) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.875. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 173 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 maart 2017 de in 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 april 2017, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2017, beroep ingesteld. In verband met de samenhang van de onderhavige twee beroepen en het beroep van belanghebbende met zaaknummer 17/3023, is voor deze drie zaken samen slechts éénmaal griffierecht geheven.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De rechtbank heeft partijen via een e-mail, verzonden door de griffie van de rechtbank aan partijen op 7 november 2018, geïnformeerd over één van de te behandelen onderwerpen tijdens de mondelinge behandeling ter zitting.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018 te Breda. De onderhavige twee beroepen en het beroep van belanghebbende met zaaknummer 17/3023 zijn tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld. Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1974.

Strafrechtelijke feiten en omstandigheden

2.2.

Op 7 april 2013 is belanghebbende aangehouden en verhoord ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ook zijn toenmalige partner [A] , geboren op [datum 2] 1983 te Rusland (hierna: [A] ) is tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de politie aangehouden en verhoord. Belanghebbende heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.

2.3.

Op 18 december 2013 is de woning van belanghebbende doorzocht. Tijdens die doorzoeking is onder andere het volgende aangetroffen:

 een ring met bijbehorende factuur naar een bedrag van € 5.200;

 voor € 5.000 aan contanten in een kluis; en

 voor € 22.500 contant briefgeld in een koffer.

2.4.

Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak jegens belanghebbende wegens de verdenking van betrokkenheid bij het telen van hennepplanten (parketnummer: 01/839471-13). In haar vonnis oordeelt deze rechtbank dat zij het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, inhoudende dat belanghebbende “op of omstreeks 06 april 2013 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in pand [pand] ) een hoeveelheid van 254 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”. Het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank op 29 juni 2018 bekrachtigd.

2.5.

Eveneens op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen betreffende de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering (met kenmerk: “parketnummer ontneming: 01/839471‑13”). Deze rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende ter zake van de in 2.4 vermelde veroordeling vastgesteld op € 6.815,96.

Fiscale feiten en omstandigheden

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Dit betreft loon uit tegenwoordige arbeid, ontvangen van [A BV] waarvoor in de aangifte aanspraak is gemaakt op de arbeidskorting. Verder is in de aangifte een bedrag van € 4.333 aan verrekenbare loonheffingen vermeld.

2.7.

Aan belanghebbende is, conform de aangifte IB/PVV 2013, met dagtekening 14 april 2015 een voorlopige aanslag IB 2013, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.30.01, opgelegd ten bedrage van € 1.943 negatief.

2.8.

Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dit boekenonderzoek is met dagtekening 9 mei 2016 een rapport opgesteld, dat op 10 mei 2016 aan belanghebbende is toegezonden (bijlage 26 bij het verweerschrift). In het rapport is aan de hand van bankgegevens van belanghebbende, gegevens uit de processen-verbaal in de strafzaak tegen belanghebbende alsmede de aanschaf van drie voertuigen een kasopstelling gemaakt. De kasopstelling ten aanzien van het jaar 2013 ziet er samengevat als volgt uit:

Contante stortingen privérekening

7.150

Aankoop Citroen C3

4.000

Aangetroffen contant geld

27.725

38.875

2.9.

Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd. De aanslag is opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 53.875, als volgt samengesteld:

Inkomen uit werk en woning:

Aangifte

15.000

Correctie kasopstelling

38.875

Totaal

53.875

Daarbij is gelijktijdig aan belanghebbende een vergrijpboete van € 8.037 opgelegd en een bedrag van € 1.273 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.10.

Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de aanslag ZVW 2013 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 38.875. Daarbij is gelijktijdig aan belanghebbende een bedrag van € 173 aan belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat:

 de aanslag ZVW 2013 tot een te hoog bedrag is vastgesteld doordat de aanslag, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.875, moet worden gemaximeerd tot één berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853, zijnde het voor 2013 geldende maximum bijdrage-inkomen van € 50.853 verminderd met het bijdrage-inkomen in de loonsfeer van € 15.000;

 de verschuldigde belastingrente uitgaande van het aldus verminderde bijdrage-inkomen € 173 bedraagt.

3.2.

In geschil is thans nog het antwoord op de volgende vragen:

  1. Dient de bewijslast te worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte?

  2. Is de aanslag IB/PVV 2013 tot een te hoog bedrag vastgesteld?

  3. Is de aanslag ZVW 2013 terecht opgelegd?

  4. Is terecht en tot het juiste bedrag een vergrijpboete opgelegd?

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV, vernietiging van de aanslag ZVW, dienovereenkomstige aanpassing van de rentebeschikkingen en vernietiging van de boetebeschikking.

3.5.

Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2013 en de bijbehorende beschikkingen concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep. Ten aanzien van de aanslag ZVW 2013 concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853. Ten aanzien van de bijbehorende belastingrentebeschikking concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing