Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:642, 19/00120
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:642, 19/00120
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 februari 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:642
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:1256, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:659, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00120
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1
Inhoudsindicatie
De Heffingsambtenaar heeft vlak voor de zitting en daarna ter zitting pas voor het eerst gereageerd op het hoger beroepschrift van belanghebbende en daarbij een aantal stukken ingediend. De stukken en het standpunt van misbruik van recht worden door het Hof buiten beschouwing gelaten. Geen terugwijzing in verband met een volgens belanghebbende onjuist verlopen wrakingsprocedure en onterecht afgewezen wrakingsverzoek. Geen recht op dwangsom omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld. Geen schending hoorplicht omdat de Heffingsambtenaar volledig was tegemoetgekomen aan het bezwaar. Geen proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand omdat de (BV van de) echtgenoot van belanghebbende niet een derde is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00120
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2019, nummer SHE 18/49823 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond,
hierna: de Heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 juni 2017 aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing (hierna: de aanslagen) opgelegd over het jaar 2017 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
Op 8 juli 2017 heeft belanghebbende bezwaarschriften ingediend tegen de aanslagen.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2018 beroep ingediend tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de in 1.2. vermelde bezwaarschriften. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Heffingsambtenaar heeft op 22 februari 2018 uitspraken gedaan op de in 1.2. vermelde bezwaren.
Een door belanghebbende op 20 januari 2019 ingediend wrakingsverzoek is afgewezen bij beschikking van de wrakingskamer van de Rechtbank van 11 februari 2019.
De Rechtbank heeft op 4 maart 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, zonder kennisgeving vooraf aan het Hof.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 20 november 2019, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: [A] ) en zij zijn samen eigenaar van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning).
Met dagtekening 30 juni 2017 is aan belanghebbende ter zake van de woning een aanslag rioolheffing gebruiker opgelegd van € 225,96 en een aanslag afvalstoffenheffing van € 261,60. Op de achterzijde van het aanslagbiljet staat vermeld dat digitaal bezwaar kan worden gemaakt via www.helmond.nl/belastingen.
Op 8 juli 2017 heeft [A] namens [A BV] (hierna: de B.V.) als gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen met als argument dat belanghebbende niet het gehele jaar gebruiker is geweest van de woning. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende om telefonisch te worden gehoord en tevens verzoekt hij om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het bezwaarschrift is ingediend op het adres Klanteninfo@ helmond .nl. Per e-mail van 10 juli 2017 is het bezwaarschrift doorgezonden naar het juiste e-mailadres.
Tot de stukken van het geding hoort een machtiging van 4 augustus 2017. Die vermeldt het volgende:
“ [belanghebbende] (…) machtigt hierbij mr. drs. [A] , h.o.d.n. [AA]
en/of [A BV] en/of legal control gevestigd te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres 2] ……”.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2018 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Tevens verzoekt belanghebbende de door de Heffingsambtenaar te verbeuren dwangsom te bepalen.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 22 februari 2018 uitspraken op bezwaar gedaan. Hij heeft daarbij de aanslagen verminderd tot € 94 (rioolheffing gebruiker) en € 109 (afvalstoffenheffing) omdat belanghebbende pas vanaf 20 juli 2017 gebruiker was van de woning. Het verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase is door de Heffingsambtenaar afgewezen omdat [A] mede-eigenaar/gebruiker is van de woning.
Bij brief van 20 januari 2019 heeft belanghebbende een verzoek tot wraking van een van de behandelende rechters bij de Rechtbank, mr. Rijnbeek, gedaan. Bij uitspraak van 11 februari 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen.
De Rechtbank heeft op 4 maart 2019 uitspraak gedaan en het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Namens belanghebbende heeft [A] hoger beroep aangetekend.
Bij brief van 16 mei 2019 heeft het Hof de Heffingsambtenaar uitgenodigd om binnen 6 weken een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 28 juni 2019 heeft het Hof de Heffingsambtenaar er op gewezen dat nog geen reactie is ontvangen. Het Hof stelt de Heffingsambtenaar alsnog in de gelegenheid om uiterlijk 12 juli 2019 een verweerschrift in te dienen. Als op de genoemde datum geen verweerschrift ter griffie is ontvangen gaat het Hof er van uit dat de Heffingsambtenaar geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
Bij brief van 24 december 2019, op dezelfde dag binnengekomen bij het Hof, stelt [A] vast dat nog geen verweerschrift is binnengekomen. Hij stelt dat hij vanwege vakantie en feestdagen de komende weken niet op kantoor aanwezig is en daarom geen kennis kan nemen van een eventueel na die datum ingediend verweerschrift.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 24 december 2019 een verweerschrift met bijlagen ingediend, dat op 30 december 2019 bij het Hof is binnengekomen. Met dagtekening 30 december 2019 heeft de Heffingsambtenaar een aanvulling op de bijlagen ingediend. Dat laatste stuk is op 31 december 2019 bij het Hof binnengekomen. Bij brief van 2 januari 2020 heeft belanghebbende hierop gereageerd door te stellen dat hij vanwege vakantie niet in staat is om inhoudelijk op deze stukken in te gaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Dient de zaak teruggewezen te worden naar de Rechtbank omdat belanghebbende geen uitnodiging voor de wrakingszitting heeft gehad en omdat een van de rechters die de uitspraak hebben gedaan vooringenomen was?
-
Dient de zaak teruggewezen te worden naar de Heffingsambtenaar voor het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de dwangsom?
-
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom omdat de Heffingsambtenaar niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan heeft?
-
Heeft de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase de hoorplicht geschonden?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van de bezwaar- en beroepsfase?
Belanghebbende is van mening dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is met betrekking tot de vragen 2 tot en met 5 de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Met betrekking tot vraag 1 sluit de Heffingsambtenaar zich aan bij het oordeel van het Hof.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar of naar de Rechtbank ter behandeling van de zaak in een andere samenstelling. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.