Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:649, 19/00288, 19/00289, 19/00322, 19/00323
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:649, 19/00288, 19/00289, 19/00322, 19/00323
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 februari 2020
- Datum publicatie
- 21 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:649
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:2189, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1810
- Zaaknummer
- 19/00288, 19/00289, 19/00322, 19/00323
Inhoudsindicatie
Door de inspecteur is een ‘verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen’ ontvangen waarin één van de belanghebbenden verklaart sinds 1 februari 2012 een buitenlandse bankrekening aan te houden. In verband met die buitenlandse bankrekening heeft de inspecteur aan belanghebbenden (man en vrouw) voor 2004 en 2005 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen leidt ertoe dat de door de vrouw verschuldigde IB/PVV over 2004 en 2005 de heffingskortingen niet overstijgt. Daarmee is voor de vrouw het procesbelang komen te vervallen. Uit het tijdstip van het bekendmaken van het buitenlands vermogen leidt het hof af dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit. Bovendien kon de inspecteur - met behulp van de verlengde navorderingstermijn – navorderingsaanslagen opleggen op grond van de omstandigheid dat in het buitenland door de man over een banktegoed werd beschikt waarover in Nederland te weinig belasting was geheven. Aan de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast zich uitstrekt tot de voorwaarden van de navordering komt het Hof niet toe. Volgens het hof berust de navorderingsaanslag van de man over 2005 op een redelijke schatting. De navorderingsaanslag van de man over 2004 wordt vernietigd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00288, 19/00289, 19/00322, 19/00323
Uitspraak op het hoger beroep van
I. [de man] (hierna: de man), wonende te [woonplaats] ,
II. [de vrouw] (hierna: de vrouw), wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 mei 2019, nummers BRE 17/5678, 17/5679, 18/1141 en 18/1142 in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen navorderingsaanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan de man is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] H.47 over het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.667. Tevens is bij beschikking € 8.707 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Daarnaast is aan de man onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] H.57 over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.934 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.358. Tevens is bij beschikking € 7.687 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Aan de vrouw is onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] H.47 over het jaar 2004 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.000. Tevens is bij beschikking € 9.312 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Daarnaast is aan de vrouw onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] H.57 over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.000. Tevens is bij beschikking € 8.164 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn van de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbenden een griffierecht geheven van in totaal € 184. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd zoals die zijn komen te luiden na ambtshalve vermindering.
Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 128.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 4 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek op de zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Door de Inspecteur is op 8 maart 2013 een ‘verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen’ ontvangen waarin de man verklaart sinds 1 februari 2012 een bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] aan te houden bij [de bank] in Luxemburg (hierna: [de bank] ), met een huidig saldo van € 150.000. De man heeft daarbij aangegeven dat hij naar aanleiding van een insluiping in zijn woning begin 2012 zijn in verband met een pensioengat aangehouden spaargeld per 1 februari 2012 bij [de bank] heeft ondergebracht en dat het geld voor die tijd is opgespaard ‘in de bekende oude sok’.
Nadien heeft veelvuldig contact plaatsgevonden tussen partijen, waaronder de onderstaande stukkenwisseling.
Bij brief van 2 april 2013 heeft de Inspecteur de man verzocht om nadere gegevens en inlichtingen te verstrekken. Bij brief van 4 april 2013 heeft de man meegedeeld dat hij in afwachting is van informatie die hij heeft opgevraagd. Verder heeft de man onder meer het volgende geschreven:
“De rekening is geopend door mij en [A] . Het geld is er persoonlijk heengebracht.
Herkomst is spaargeld. Er is niets opgenomen. Het bestedingsdoel is U al bekend, aanvulling
pensioen beide hebben een pensioengat. Banktegoed is niet opgegeven in Box 3."
Bij brief van 15 mei 2013 heeft de man informatie verstrekt over bij [B SA] in Luxemburg (hierna: [B SA] ) aangehouden vermogen over de jaren 2003 tot en met 2012. Bij brief van 22 juli 2013 heeft de man jaaropgaven verstrekt van [de bank] over de jaren 2011 en 2012. Na vragen van de Inspecteur heeft de man bij brief van 3 september 2013 onder meer verklaard dat het spaargeld is voortgekomen uit hetgeen is overgehouden van het loon (verminderd met de lasten), vanaf 1965. Bij brief van 17 september 2013 heeft de man een overzicht verstrekt van de bedragen die hij en zijn echtgenote in contanten thuis ter beschikking hadden van 31 januari 2001 tot 31 januari 2012 en van de bedragen die zij op buitenlandse bankrekeningen hadden staan.
Met dagtekening 28 oktober 2013 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld voor de man en met dagtekening 20 november 2013 voor de vrouw. Bij brief van 11 maart 2014 heeft de man aangegeven dat hij de Inspecteur machtigt om alle informatie op te vragen bij [C] in België (hierna: [C] ) en [de bank] . Het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen is door de Inspecteur afgewezen. De beroepen van belanghebbenden - met procedurenummers 14/2181 en 14/2182 — tegen deze uitspraak op bezwaar zijn door de Rechtbank bij uitspraken van 30 oktober 2015 gegrond verklaard waarbij de informatiebeschikkingen zijn gewijzigd. Belanghebbenden hebben een termijn van twee maanden gekregen om alsnog aan het informatieverzoek te voldoen. Bij brief van 27 december 2015 hebben belanghebbenden nadere informatie verstrekt. Tegen de voornoemde uitspraken van de Rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
Nadien hebben wederom verschillende e-mail- en briefwisselingen plaatsgevonden waarin partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of alle informatie is verstrekt.
Met dagtekening 20 december 2016 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 opgelegd en met dagtekening 1 december 2017 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 opgelegd, waarin bij beide belanghebbenden € 50.000 aan box 1-inkomen is bijgeteld en box 3-inkomens zijn vastgesteld, gebaseerd op vermogens van € 75.000:
Belanghebbende: |
de man |
de vrouw |
||
Procedurenummer: |
19/00288 |
19/00289 |
19/00322 |
19/00323 |
Betreft: |
IB/PVV 2004 |
IB/PVV 2005 |
IB/PVV 2004 |
IB/PVV 2005 |
Aanslagnummer: |
[aanslagnummer 1] H.47 |
[aanslagnummer 1] H.57 |
[aanslagnummer 2] H.47 |
[aanslagnummer 2] H.57 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning: |
€ 50.000 |
€ 45.934 |
€ 50.000 |
€ 50.000 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: |
€ 4.667 |
€ 9.358 |
€ 3.000 |
€ 3.000 |
Heffingsrente: |
€ 8.707 |
€ 7.687 |
€ 9.312 |
€ 8.164 |
De bezwaren van belanghebbenden tegen de navorderingsaanslagen zijn door de Inspecteur afgewezen. Na daartegen beroep te hebben ingesteld heeft de Inspecteur in juni 2018 de volgende verminderingsbeschikkingen vastgesteld, waarbij de box 1-correcties zijn teruggenomen:
Belanghebbende: |
de man |
de vrouw |
||
Betreft: |
IB/PVV 2004 |
IB/PVV 2005 |
IB/PVV 2004 |
IB/PVV 2005 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning: |
€ 0 |
-/- € 2.492 |
€ 0 |
€ 0 |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: |
€ 4.667 |
€ 9.358 |
€ 3.000 |
€ 3.000 |
Heffingsrente: |
€ 209 |
€ 398 |
€ 0 |
€ 0 |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de navorderingsaanslagen terecht met omkering en verzwaring van de bewijslast opgelegd?
2. Kan de Inspecteur navorderen en heeft de Inspecteur terecht de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) toegepast?
3. Zijn de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen opgelegd?
Belanghebbenden zijn van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbenden concluderen tot de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de handhaving van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente zoals die zijn komen te luiden na ambtshalve vermindering, vernietiging van de beslissingen van de Inspecteur en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.