Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:651, 19/00236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-02-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:651, 19/00236

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
28 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:651
Formele relaties
Zaaknummer
19/00236

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een onroerende zaak verkregen. Deze is oorspronkelijk ontworpen en gebouwd als woning en heeft altijd die bestemming behouden. Het hof oordeelt dat de onroerende zaak op het moment van verkrijging naar zijn aard bestemd is voor bewoning en dus een woning is in de zin van art. 14, lid 2, Wet BRV, ook al is de onroerende zaak sterk vervallen en zonder dakcontructie.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 19/00236

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 22 maart 2019, nummer BRE 17/7509 in het geding tussen

de Inspecteur,

en

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.200. Gelijktijdig heeft de Inspecteur een beschikking belastingrente van € 361 vastgesteld.

De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft in het verweerschrift gesteld dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof vat dit op als incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Tijdens de zitting heeft de Inspecteur een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan belanghebbende en aan het Hof overgelegd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Bij akte van 18 december 2014 heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote een onroerende zaak verkregen met het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak). De aankoopprijs bedroeg € 210.000. Ter zake van de verkrijging heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote over het bedrag van € 210.000 naar een tarief van twee procent overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Na de voldoening heeft de Belastingdienst aan belanghebbende en aan zijn echtgenote naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd naar een tarief van zes procent. Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.

2.2.

De onroerende zaak is oorspronkelijk ontworpen en gebouwd als woning en heeft altijd die bestemming behouden. Door schade en verval is de toestand van de onroerende zaak in de loop van de tijd achteruitgegaan. De onroerende zaak werd in de periode voorafgaand aan de verkrijging niet bewoond. Op het moment van verkrijging waren de buitenmuren met daarin deuren, kozijnen en vensters nog aanwezig. Er bevond zich geen glas in kozijnen en vensters. De binnenzijde van de onroerende zaak was door binnenwanden verdeeld in ruimtes en een deel van de verdiepingsvloer en een trap waren nog aanwezig. De dakconstructie ontbrak voor het grootste gedeelte. In de periode vóór verkrijging werd de onroerende zaak als bouwkavel te koop aangeboden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben na de verkrijging van de onroerende zaak een sloopvergunning en een omgevingsvergunning voor (her)bouw van een woning verkregen en na sloop hebben zij op het perceel een nieuwe woning gebouwd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de onroerende zaak op het moment van verkrijging door belanghebbende en zijn echtgenote een woning is in de zin van artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV). Belanghebbende is van mening dat de onroerende zaak een woning betreft in de zin van artikel 14 van de Wet BRV. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten in de beroepsfase.

3.2.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover geen proceskostenvergoeding is toegekend en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

4 Gronden

5 Beslissing