Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1184, BRE - 17 _ 7431 en 17_7509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1184, BRE - 17 _ 7431 en 17_7509

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 maart 2019
Datum publicatie
28 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1184
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 7431 en 17_7509

Inhoudsindicatie

Artikel 14, tweede lid, van de Wet BRV

De onroerende zaak is naar het oordeel van de rechtbank een gebouw dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. De omstandigheid dat de onroerende zaak op het moment van overdracht niet geschikt is voor bewoning, doet hieraan niet af. Het ontbreken van deuren, ramen en dakbedekking maakt nog niet dat de onroerende zaak niet langer de kenmerken van een woning heeft.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7431 en BRE 17/7509

uitspraak van 21 maart 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , wonende te [plaats] en

[belanghebbende 2] , wonende te [plaats] ,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 6 oktober 2017 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de aan belanghebbenden opgelegde naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting (aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende [belanghebbende 2] , mede namens zijn echtgenote, belanghebbende [belanghebbende 1] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslagen;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 46 aan ieder van hen vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Bij akte van 18 december 2014 hebben belanghebbenden een onroerende zaak verkregen met het adres [adres] , [postcode] [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Ter zake van de verkrijging hebben belanghebbenden over een bedrag van € 210.000 naar een tarief van twee procent overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Na de voldoening heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd naar een tarief van zes procent. Belanghebbenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij de uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

2.2.

In geschil is of de naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting aan belanghebbenden terecht zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de onroerende zaak een woning is in de zin van artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV).

2.3.

Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Wet BRV bedraagt de belasting voor de verkrijging van woningen twee procent.

2.4.

Uit de wetgeschiedenis van artikel 14, tweede lid, van de Wet BRV blijkt dat bouwwerken die naar hun aard bestemd zijn voor bewoning in aanmerking komen voor het lage tarief van twee procent. In het arrest van 24 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:295 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor beantwoording van de vraag of de verworven onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning dient te worden uitgegaan van een zo objectief mogelijke maatstaf, dat wil zeggen een maatstaf die zoveel mogelijk aanknoopt bij de kenmerken van het bouwwerk zelf. Daarvoor dient aansluiting te worden gezocht bij het doel waarvoor de onroerende zaak oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd.

2.5.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak geen gebouw en daarmee ook geen woning, is aangezien er geen sprake is van een overdekte en/of afgesloten ruimte. Volgens de inspecteur ontbraken op het tijdstip van overdracht de binnenwanden, verdiepingsvloeren, kozijnen, ramen, deuren en leidingen. De onroerende zaak is in zijn visie dan ook geen gebouw maar slechts een overblijfsel van een gebouw. De onroerende zaak kan daarom geen woning zijn in de zin van de Wet BRV. Belanghebbende voert aan dat een onroerende zaak die als woning is gebouwd niet deze kwalificatie kan verliezen door schade en verval. Volgens belanghebbenden ontbraken alleen de dakbedekking, deuren en ramen maar de binnenwanden en overige faciliteiten waren nog wel aanwezig op het moment van overdracht.

2.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak oorspronkelijk een gebouw is geweest dat is ontworpen en gebouwd als woning. De inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanig verval dat de onroerende zaak niet langer als gebouw kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de onroerende zaak op het moment van overdracht niet geschikt is voor bewoning, doet hieraan niet af. Het ontbreken van deuren, ramen en dakbedekking maakt nog niet dat de onroerende zaak niet langer de kenmerken van een woning heeft. De onroerende zaak is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gebouw dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. De rechtbank wijst hierbij ook op de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 23 november 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1218 waarin wordt opgemerkt dat ook de verkrijging van sloopwoningen, gestripte woningen en cascowoningen gefaciliteerd zijn, als de bouwkundige aard (ontwerp, structuur, indeling) van de te slopen of te bouwen onroerende zaak maar zodanig is dat daaruit objectief een woonfunctie volgt.

2.7.

Het beroep van de belanghebbenden is daarom gegrond. De rechtbank zal de naheffingsaanslagen dan ook vernietigen.

2.8.

Ter zitting is toegelicht dat de door belanghebbenden verzochte vergoeding voor proceskosten ziet op de kosten voor het advies dat zij in de bezwaarfase hebben ingewonnen. Kosten van de bezwaarfase kunnen alleen voor vergoeding in aanmerking komen wanneer in de bezwaarfase vergoeding van deze kosten is verzocht. Belanghebbenden hebben echter hun verzoek om proceskostenvergoeding pas in beroep gedaan. Voor het overige zijn geen kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel krijgen belanghebbenden het betaalde griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2019 door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.