Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:967, 17/00705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:967, 17/00705

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
31 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:967
Zaaknummer
17/00705
Relevante informatie
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952 [Tekst geldig vanaf 01-11-1998] art. 1

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft over de jaren 2010 tot en met 2013 naast inkomen uit werk en woning, inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Belanghebbende voert aan dat de vermogensrendementsheffing in die jaren op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP). Het Hof beslist dat de Hoge Raad reeds heeft beslist dat de vermogensrendementsheffing in 2013 en in 2014 mogelijkerwijs in strijd is met artikel 1 EP, maar dat deze mogelijke schending met een rechtstekort gepaard gaat waarin de rechter niet kan voorzien. Het Hof is van oordeel dat dit evenzeer heeft te gelden voor 2012. Zelfs al zou de vermogensrendementsheffing in 2011 en in 2011 op stelselniveau in strijd zijn geweest met artikel 1 EP, dan zou daarbij eveneens geen plaats zijn geweest voor ingrijpen door de rechter. Het Hof ziet voorts geen aanleiding voor een ander oordeel over de aard van de in aanmerking te nemen rendementen. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00705

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 augustus 2017, nummer BRE 16/3403, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Over het jaar 2010 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.06 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € [b.i. werk-woning 1] en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € [b.i. sparen-beleggen 1] .

1.2.

Over het jaar 2011 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.16.01 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € [b.i. werk-woning 2] en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € [b.i. sparen-beleggen 2] .

1.3.

Over het jaar 2012 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € [b.i. werk-woning 3] en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € [b.i. sparen-beleggen 3] .

1.4.

Over het jaar 2013 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.36.01 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € [b.i. werk-woning 4] en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € [b.i. sparen-beleggen 4] .

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Vervolgens heeft de inspecteur de bezwaren als verzoeken om ambtshalve vermindering beoordeeld en deze verzoeken afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de inspecteur bij uitspraken afgewezen.

1.6.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.7.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124,00. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 6 december 2018. Het hof heeft toen beslist dat de zaak wordt aangehouden tot de Hoge Raad heeft beslist in de destijds aanhangige proefprocedures waarin de vraag aan de orde is of de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 arrest gewezen in die zaken, onder andere in de zaak met nr. 17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816. Het Hof heeft bij brief van 5 juli 2019 partijen verzocht te reageren op voornoemd arrest. De inspecteur heeft met dagtekening 9 juli 2019 schriftelijk gereageerd. Belanghebbende heeft bij brief van 23 juli 2019 een reactie ingediend.

1.9.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de voortzetting van het onderzoek ter zitting bij brieven van 6 november 2019 en van 3 januari 2020 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.10.

De nadere zitting vond plaats op 16 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.11.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 aangiften IB/PVV ingediend. In deze aangiften heeft hij, naast inkomen uit werk en woning, inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Tot de rendementsgrondslag voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 behoren bank- en spaartegoeden en beleggingen.

2.2.

Rekening houdend met het heffingvrije vermogen van € [bedrag 1] (2010), € [bedrag 2] (2011) en € [bedrag 3] (2012 en 2013) bedroeg de grondslag sparen en beleggen, het forfaitaire rendement en de daarover verschuldigde inkomstenbelasting van belanghebbende:

Jaar

Grondslag sparen en

beleggen

Forfaitair

rendement

(4%)

Verschuldigde inkomstenbelasting (30%)

2010

€ [grondslag sparen-beleggen 1]

€ [b.i. sparen-beleggen 1]

€ [verschuldigde IB 1]

2011

€ [grondslag sparen-beleggen 2]

€ [b.i. sparen-beleggen 2]

€ [verschuldigde IB 2]

2012

€ [grondslag sparen-beleggen 3]

€ [b.i. sparen-beleggen 3]

€ [verschuldigde IB 3]

2013

€ [grondslag sparen-beleggen 4]

€ [b.i. sparen-beleggen 4]

€ [verschuldigde IB 4]

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vermogensrendementsheffing van artikel 5.2, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP)?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing