Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:969, 19/00142 t/m 19/00144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:969, 19/00142 t/m 19/00144

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
20 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:969
Formele relaties
Zaaknummer
19/00142 t/m 19/00144

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een Nederlandse BV met feitelijke vestigingsplaats in Malta. Voor de toepassing van het belastingverdrag met Malta is belanghebbende inwoner van Malta. Op grond van de remittance-bepalingen in het Maltese recht wordt zij in Malta niet in de belastingheffing betrokken.

Het hof oordeelt dat de winst van belanghebbende op grond van artikel 2, lid 5, Verdrag in Nederland belast is. Dit geldt voor zowel inkomsten als voor vermogenswinsten. Deze bepaling is niet beperkt tot bepaalde broninkomsten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 19/00142 t/m 19/00144

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te Malta,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de rechtbank) van 7 februari 2019, nummers BRE 17/5710 tot en met 17/5712, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 met dagtekening 23 december 2016 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 17.057 (negatief) (hierna: navorderingsaanslag vpb 2012). Gelijktijdig is aan belanghebbende een herziene verliesvaststellingsbeschikking ter hoogte van € 17.057 afgegeven (hierna: herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012).

1.2.

Met dagtekening 31 december 2016 is voor het jaar 2011 aan belanghebbende een herziene verliesverrekeningsbeschikking vpb afgegeven, waarbij de door belanghebbende in het jaar 2011 genoten belastbare winst ter hoogte van € 205.041 is verrekend met het voor het jaar 2012 vastgestelde herziene verlies ter hoogte van € 17.057 (hierna: de herziene verliesverrekeningsbeschikking vpb 2011).

1.3.

Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 10 december 2016 een aanslag vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 129.977 (hierna: de aanslag vpb 2013). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete van € 2.460 opgelegd (hierna: boetebeschikking) en € 5.370 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: rentebeschikking).

1.4.

De inspecteur heeft voornoemde belastingaanslagen en beschikkingen na hiertegen gemaakt bezwaar bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft voor het beroep in de zaak BRE 17/5710 een griffierecht geheven van € 333. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. De griffier heeft in de zaak 19/00142 een griffierecht geheven van € 508. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de andere partij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

Zowel belanghebbende als de inspecteur hebben op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.12.

Na de zitting heeft de inspecteur een stuk ingediend. Het hof heeft – zoals nader gemotiveerd onder 4.1 – geen reden gezien voor heropening van het onderzoek.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende is een besloten vennootschap opgericht naar Nederlands recht. Op 16 februari 2012 heeft belanghebbende haar statutaire zetel verplaats van Nederland naar Malta en is sindsdien feitelijk op Malta gevestigd. Vanaf deze datum is de op Malta gevestigde vennootschap [naam 1] de bestuurder van belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende heeft in Malta voor 2012 (16 februari tot en met 31 december) en 2013 aangifte winstbelasting “Income Tax” ingediend. Zij heeft daarbij voor haar totale winst van respectievelijk € 151.383 en € 174.089 een vrijstelling geclaimd wegens "foreign income not remitted to Malta", waardoor belanghebbendes belastbare winst op Malta over beide jaren nihil bedraagt. In de aangifte 2012 is een vermogenswinst begrepen van € 8.533 en voor 2013 een vermogensverlies van € 23.486.

2.3.

Op 5 februari 2014 heeft belanghebbende haar aangifte vpb 2012 ingediend. Zij heeft daarbij een verlies van € 98.205 aangegeven. Dit verlies is het resultaat uit de gewone bedrijfsvoering. Op 22 maart 2014 heeft de inspecteur de aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd. Gelijktijdig heeft de inspecteur een verliesvaststellingsbeschikking afgegeven waarbij het verlies voor 2012 is vastgesteld op € 98.205 en een verliesverrekeningsbeschikking voor 2011 afgegeven, waarbij het verlies van 2012 is verrekend met de belastbare winst van 2011.

2.4.

Voor 2013 heeft belanghebbende haar aangifte na uitnodiging, herinnering en aanmaning, waarin de uiterste datum voor het doen van aangifte door de inspecteur is gesteld op 19 september 2014, op 8 januari 2016 ingediend. Zij heeft daarbij een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 129.977 aangegeven en voor het volledige belastingbedrag van € 25.995 een aftrek elders belast geclaimd.

2.5.

Bij brieven van 6 oktober 2015, 19 januari 2016 en 5 augustus 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld en informatie gevraagd. Uit de verstrekte informatie blijkt dat belanghebbende in 2012 en 2013 haar volledige winst onder het "remittance base regime" heeft gebracht. Dat houdt in dat zij de winst niet (ook niet voor een deel) heeft overgemaakt naar Malta, met als gevolg dat in Malta overeenkomstig de daar geldende belastingwetgeving geen belasting geheven wordt. Naar aanleiding van deze informatie heeft de inspecteur belanghebbende op 3 november 2016 meegedeeld de door belanghebbende geclaimde aftrek elders belast niet te verlenen, omdat belanghebbende haar inkomsten niet naar Malta heeft overgemaakt.

2.6.

Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 23 december 2016 voor 2012 deze navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de aangegeven belastbare winst met € 81.148 is gecorrigeerd naar € 17.057 negatief. Het eerder voor 2012 vastgestelde verrekenbare verlies is herzien naar € 17.057. Met dagtekening 31 december 2016 heeft de inspecteur voor 2011 bij navorderingsaanslag een herziene verliesverrekeningsbeschikking afgegeven, waarbij de carry-back van het verlies uit 2012 is herzien.

2.7.

Voor 2013 heeft de inspecteur met dagtekening 10 december 2016 een aanslag vpb opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 129.977. De door belanghebbende gevraagde aftrek elders belast wordt niet verleend, waardoor de te betalen vpb € 25.995 bedraagt. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete van € 2.460 opgelegd, vanwege het niet tijdig doen van aangifte vpb.”.

In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast (met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gehanteerde nummering vervolgt):

2.8.

Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende aangifte vpb gedaan naar een belastbaar bedrag van € 205.841. In deze aangifte is geen aftrek elders belast geclaimd.

2.9.

Het door belanghebbende in de periode 1 januari 2012 tot en met 15 februari 2012 genoten belastbaar bedrag bedraagt € 98.205 (negatief). Belanghebbende heeft in de voor het jaar 2012 ingediende aangifte vpb uitsluitend het door haar in de periode 1 januari 2012 tot en met 15 februari 2012 genoten belastbaar bedrag aangegeven (zie onder 2.3).

2.10.

Het door belanghebbende in het gehele jaar 2012 genoten belastbaar bedrag bedraagt € 17.057 (negatief), met dien verstande dat hiervan een bedrag van € 98.205 (negatief) is toe te rekenen aan de periode (1 januari 2012 tot en met 15 februari 2012) dat de feitelijke leiding zich in Nederland bevond (zie onder 2.9) en een bedrag van € 81.145 aan de periode (16 februari 2012 tot en met 31 december 2012) dat de feitelijke leiding zich in Malta bevond.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Staat artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) in de weg aan het opleggen respectievelijk afgeven van de navorderingsaanslag vpb 2012, de herziene verliesvaststellingsbeschikking vpb 2012 en de herziene verliesverrekeningsbeschikking vpb 2011?

2. Levert de wijze waarop belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 in de vpb-heffing is betrokken strijd op met het door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) gewaarborgde recht op vrijheid van vestiging?

3. Is de wijze waarop belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 in de vpb-heffing is betrokken in overeenstemming met het bepaalde in de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 1977, 82 (hierna: het Verdrag)?

3.2.

In de onderhavige procedure is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende ook na verplaatsing van de feitelijke leiding naar Malta per 16 februari 2012 op grond van artikel 2, lid 4, juncto artikel 2, lid 1, letter a, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) geacht wordt binnenlands belastingplichtig te zijn. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag met ingang van 16 februari 2012 aangemerkt wordt als inwoner van Malta.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag vpb 2012, de herziene verliesvaststellingsbeschikking 2012 en de herziene verliesverrekeningsbeschikking vpb 2011, vermindering van de aanslag vpb 2013 tot nihil en vernietiging van de voor het jaar 2013 afgegeven boetebeschikking en rentebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing