Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1675, 20-001471-19
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1675, 20-001471-19
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 juni 2021
- Datum publicatie
- 8 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2021:1675
- Formele relaties
- Eerste aanleg:, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20-001471-19
Inhoudsindicatie
Fiscale fraudezaak. De verdachte, voorzitter van twee stichtingen, heeft zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. Jarenlang zijn ten onrechte grote bedragen aan omzetbelasting teruggevraagd en ontvangen. De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven. Het belastingnadeel bedraagt € 286.150,00.
De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001471-19
Uitspraak : 8 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 29 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-997631-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1956,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven’ (telkens feit 1 en feit 3) en- ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven’ (telkens feit 2 primair en feit 4 primair),de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat enerzijds de hoogte van het strafrechtelijk nadeel betreffende de feiten 2 en 4 is bestreden en anderzijds is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waardoor geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over het/de aangiftetijdvak(ken) - 1e kwartaal 2012 (DOC-011 6/49) en/of - 2e kwartaal 2013 (DOC-011 11/49) en/of - 3e kwartaal 2014 (DOC-011 16/49) en/of over het/de aangiftetijdvak(ken) - 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-011 26-28/49) en/of - 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (DOC-011 32-34/49) en/of - 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 (DOC-011 41-43/49) en/of - 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-011 44-46/49) en/of - 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 (DOC-011 47-49/49) en/of - 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-036 5-7/7), (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2. [Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens) dat/die bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een/de bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer(s) [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] , terwijl de Stichting (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat/die strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 162.200,00 of daaromtrent (DOC-062) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens) dat/die bedrag(en) aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van [Stichting 1] naar een/de bankrekening(en) ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer(s) [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] , terwijl hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3.[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Moerdijk en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over het/de aangiftetijdvak(ken) - 3e kwartaal 2012 (DOC-012 7/48) en/of - 4e kwartaal 2013 (DOC-012 12/48) en/of - 3e kwartaal 2014 (DOC-012 15/48) en/of over het/de aangiftetijdvak(ken) - 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 (DOC-012 25-27/48) en/of - 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 (DOC-012 37-39/48) en/of - 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 (DOC-012 43-45/48) en/of - 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 (D-037 5-7/7), (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de Stichting en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans (telkens) een onjuist bedrag aan te betalen en/of terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4. [Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens) - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 45.050,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en/of - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 3.000,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [gezinslid 1] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] en/of - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 5.530,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar de/een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , terwijl de Stichting (telkens) wist dat dat/die voorwerpen(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en de Stichting (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat/die strafbare feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in de gemeente Moerdijk, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen en/of (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten van een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 53.580,00 of daaromtrent (DOC-063) gebruik heeft gemaakt, door toen aldaar (telkens), tezamen met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen, - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 45.050,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en/of - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 3.000,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van [gezinslid 1] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] en/of - (een of meer van) dat/die bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 5.530,00 of daaromtrent over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de [Stichting 2] naar de/een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , terwijl hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (aldus) van het plegen van witwassen (al dan niet) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.[Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 oktober 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over de aangiftetijdvakken- 1e kwartaal 2012 en - 2e kwartaal 2013 en - 3e kwartaal 2014 en - 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en - 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 en - 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 en - 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en - 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en - 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, onjuist heeft gedaan, immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans een onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2. [Stichting 1] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 9 mei 2012 tot en met 7 februari 2017 in Nederland, voorwerpen, te weten bedragen aan geld, heeft voorhanden gehad en overgedragen, door toen aldaar die bedragen aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] of [bankrekeningnummer 2] , terwijl de Stichting wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.[Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, op tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 3 oktober 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van de Stichting over de aangiftetijdvakken - 3e kwartaal 2012 en - 4e kwartaal 2013 en - 3e kwartaal 2014 en - 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015 en - 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en - 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en - 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, onjuist heeft gedaan, immers heeft de Stichting toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, althans een onjuist bedrag aan terug te vragen omzetbelasting, opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
4. [Stichting 2] , verder te noemen ‘de Stichting’, in de periode van 17 oktober 2014 tot en met 7 februari 2017 in Nederland, voorwerpen, te weten een of meer bedragen aan geld heeft voorhanden gehad en overgedragen, door toen aldaar die bedragen aan geld over te (doen of laten) boeken vanaf de bankrekening van de Stichting naar een bankrekening ten name van hem, verdachte, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] of naar een bankrekening ten name van [gezinslid 1] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] of naar een bankrekening ten name van [bedrijf] , met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , terwijl de Stichting wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en de Stichting aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Rotterdam, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 61869, onderzoek ‘Drau’, gesloten d.d. 15 februari 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-806.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Aangiften omzetbelasting ten name van de [Stichting 1] over de aangiftetijdvakken 1e kwartaal 2012, 2e kwartaal 2013, 3e kwartaal 2014, 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015, 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017, 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 en 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, respectievelijke dossierpagina’s 178, 183, 188, 198-200, 204-206, 213-215, 216-218, 219-221 en 431-433.
2.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 173 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over de tijdvakken 1e kwartaal 2012 tot en met 2e kwartaal 2017 de aangiften omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 1] digitaal zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 2/49 (dossierpagina 174) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangiften zijn ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
3.Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 427 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over het tijdvak 3e kwartaal 2017 de aangifte omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 1] digitaal is binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 4/7 (dossierpagina 430) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangifte is ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
4.
Ambtsedige verklaring inzake het nadeel met bijlage, dossierpagina’s 784-785, opgemaakt door [belastingambtenaar 2] , belastingambtenaar en controlespecialist van de Belastingdienst, inhoudende de nadeelbedragen ontstaan als gevolg van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting door [Stichting 1] .
5.Aangiften omzetbelasting ten name van de [Stichting 2] over de aangiftetijdvakken 3e kwartaal 2012, 4e kwartaal 2013, 3e kwartaal 2014, 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015, 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 en 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, respectievelijke dossierpagina’s 288, 233, 236, 246-248, 258-260, 264-266 en 438-440.
6.
Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 222 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over de tijdvakken 3e kwartaal 2012 tot en met 2e kwartaal 2017 de aangiften omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 2] digitaal zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 2/48 (dossierpagina 223) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangiften zijn ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
7.Ambtsedige verklaring omzetbelasting met bijlagen, dossierpagina’s 434 e.v., opgemaakt door [belastingambtenaar 1] , belastingambtenaar, inhoudende de verklaring dat over het tijdvak 3e kwartaal 2017 de aangifte omzetbelasting betreffende de belastingplichtige [Stichting 2] digitaal is binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst, met als bijlage 4/7 (dossierpagina 437) een overzicht van datum en tijdstip waarop de desbetreffende aangifte is ontvangen door de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn.
8.
Ambtsedige verklaring inzake het nadeel met bijlage, dossierpagina’s 786-787, opgemaakt door [belastingambtenaar 2] , belastingambtenaar en controlespecialist van de Belastingdienst, inhoudende de nadeelbedragen ontstaan als gevolg van het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting door [Stichting 2] .
9.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake onderzoek bestedingen uitbetaalde teruggaven omzetbelasting d.d. 16 januari 2018, dossierpagina’s 90-91 in combinatie met de overzichten inzake de teruggaven aan omzetbelasting aan de [Stichting 1] en de [Stichting 2] , respectievelijke dossierpagina’s 779-780 en 781-783.
10.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake mutaties op de bankrekening van [Stichting 1] d.d. 20 december 2017, dossierpagina’s 65-66 in combinatie met de mutatieoverzichten van deze bankrekening, dossierpagina’s 641-649.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [belastingambtenaar 2] d.d. 30 januari 2018, dossierpagina’s 136-139 in combinatie met het overzicht van betalingen vanaf de bankrekening van [Stichting 1] naar de privérekening van de verdachte en zijn echtgenote [gezinslid 2] v.v., dossierpagina 277.
12.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake het onderzoek naar de balansen en winst- en verliesrekeningen van [Stichting 1] en [Stichting 2] d.d. 16 november 2017, dossierpagina 69.
13.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake mutaties op de bankrekening ten name van de verdachte d.d. 20 december 2017, dossierpagina’s 65-66 in combinatie met betalingsoverzichten, dossierpagina’s 441-526 en 655-662.
14.Uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [Stichting 1] en [Stichting 2] , respectievelijke dossierpagina’s 805 en 155-157.
15.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 25 mei 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen door [Stichting 1] en [Stichting 2] , zoals bewezen is verklaard.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair en feit 4 primair tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen. De verdachte was voorzitter van twee stichtingen en als enige bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. De verdachte heeft jarenlang opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de stichtingen gedaan en daarmee ten onrechte grote bedragen aan omzetbelasting teruggevraagd en ontvangen. De ten onrechte ontvangen geldbedragen zijn, veelal vrijwel direct na ontvangst, door de verdachte vanaf de bankrekeningen van beide stichtingen overgeboekt naar onder meer zijn privébankrekening, bankrekeningen van zijn gezinsleden en naar bedrijven.
De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben als gevolg van de door de verdachte als feitelijk leidinggever begane belastingfraude een totaal belastingnadeel van € 286.150,00 geleden. Dat bedrag ziet op het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over 2012 tot en met een deel van 2017 en heeft derhalve ook betrekking op de niet in de tenlastelegging opgenomen – maar wel ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gestelde – onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van beide stichtingen in deze periode. Meer bepaald beloopt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door [Stichting 1] een bedrag van € 207.294,00 (derhalve exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017) en bedraagt het fiscaalrechtelijk nadeel als gevolg van het indienen van opzettelijk onjuist gedane aangiften door [Stichting 2] een bedrag van € 78.856,00 (eveneens exclusief de niet door de fiscus uitbetaalde bedragen aan teruggevraagde omzetbelasting over het eerste en derde kwartaal van 2017).
Hoewel in de tenlastelegging slechts een selectie van de onjuiste aangiften die door beide stichtingen zijn gedaan is gespecificeerd, is het hof van oordeel dat bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van al de hierboven bedoelde, zich in het procesdossier bevindende, aangiften. De verdachte is immers in het vooronderzoek over alle aangiften, dus meer dan de in de tenlastelegging gespecificeerde aangiften, gehoord en ter terechtzitting in hoger beroep zijn alle zich in het procesdossier bevindende aangiften aan de verdachte voorgehouden, waarna hij ter zake van het opzettelijk onjuist indienen van al die aangiften in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen. De verdachte heeft bij die laatste gelegenheid verklaard dat hij inderdaad heeft gefraudeerd en er voorbelasting is teruggevraagd, terwijl de stichtingen daar geen recht op hadden. Het hof stelt in dit verband voorts vast dat de modus operandi bij het doen van de onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Mitsdien is het hof van oordeel dat het grootschalige karakter van het handelen van de verdachte op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeelbedrag heeft het hof uitdrukkelijk niet de bedragen betrokken die door beide stichtingen bij wijze van gewoonte zijn witgewassen, aan welke verboden gedraging de verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven. De witgewassen bedragen zijn immers onmiddellijk afkomstig uit de door de stichtingen begane belastingfraude. Indien die nadeelbedragen in de straftoemeting zouden worden betrokken, zou naar het oordeel van het hof sprake zijn van een dubbeltelling. De hoogte van het strafrechtelijk nadeel is derhalve volledig gebaseerd op hetgeen door de stichtingen is verkregen uit de omzetbelastingfraude. Tegen deze achtergrond behoeft het verweer van de verdediging, waarbij de hoogte van het strafrechtelijk nadeel betreffende feit 2 en feit 4 is bestreden, geen nadere bespreking, aangezien de verdachte daarbij geen belang heeft.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt uiteindelijk ertoe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat een (rechts)persoon een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven.
Daarnaast heeft de verdachte zich als feitelijk leidinggever van twee stichtingen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door bedragen aan geld uit de omzetbelastingfraude voorhanden te hebben en over te dragen. Met het witwassen van criminele gelden tracht men dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Het hof neemt evenwel bij de straftoemeting in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte zich schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij getrouwd is, twee niet meer thuiswonende zoons heeft en als kostwinner werkzaam is als verkeersregelaar. De verdachte is woonachtig in een kleine Brabantse gemeenschap en was voorheen zeer actief in het verenigingsleven en als gemeenteraadslid. Die functies kan hij niet meer uitoefenen nadat hij door de rechtbank was veroordeeld ter zake van de tenlastegelegde feiten. Wat betreft de fiscale afwikkeling van de onderhavige belastingfraude heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd, waartegen – in afwachting van de uitkomst van deze strafrechtelijke procedure – nog bezwaarprocedures aanhangig zijn.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 9 april 2019. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte zijn leefgebieden op orde heeft en dat wordt verwacht dat de verdachte beschikt over voldoende vaardigheden en beschermende factoren om toekomstig delictgedrag te vermijden. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en acht geen noodzaak aanwezig tot de inzet van hulpverlening.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof betrekt in dit verband voorts de omstandigheid dat de verdachte als voormalig gemeenteraadslid een voorbeeldfunctie bekleedde en als zodanig besliste over de besteding van middels belastingheffing verkregen publieke middelen. Het behoeft geen betoog dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen is verklaard, niet integer heeft gehandeld en schade heeft toegebracht aan het aanzien van de lokale politiek. Oplegging van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, waartoe door de verdediging is verzocht, doet in het licht van het voorgaande naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, in aanmerking genomen.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In hetgeen overigens door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van voormeld uitgangspunt. Met name afgezet tegenover de ernst van de bewezenverklaarde feiten legt hetgeen door of namens de verdachte naar voren is gebracht onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte voor het eerst op 11 december 2017 door de FIOD als verdachte is gehoord. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 29 april 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 9 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 8 juni 2021 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve ruim 16 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde bijna 25 maanden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Ondanks de complexe aard van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat dit niet het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het hof niet gebleken.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat thans eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna één maand overschreden. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 1 maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 51, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 8 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. Fortuin voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.