Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1848, 20/00128 tot en met 20/00138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1848, 20/00128 tot en met 20/00138

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 juni 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:1848
Formele relaties
Zaaknummer
20/00128 tot en met 20/00138

Inhoudsindicatie

BPM. Weigering gemachtigde wegens onbetamelijk taalgebruik. Afwijzing diverse (formele) grieven. Beroep inspecteur op interne compensatie slaagt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00128 tot en met 20/00138

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 januari 2020, nummers BRE 18/2209 tot en met 18/2215 en 18/8081 tot en met 18/8084, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangiften gedaan van door haar verschuldigde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).

1.2.

Belanghebbende heeft telkens bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep. De inspecteur heeft vervolgens het incidentele hoger beroep ingetrokken.

1.7.

Naar aanleiding van het door de toenmalige gemachtigde, [toenmalige gemachtigde] (hierna: [toenmalige gemachtigde] ), in het hoger beroepschrift gebezigde onbetamelijke taalgebruik heeft het hof [toenmalige gemachtigde] , [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] ), bij tussenuitspraak van 2 april 2020 (hierna: de tussenuitspraak)1, geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaak dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 29 april 2020 een nieuwe gemachtigde, de heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), aangewezen.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende noch haar gemachtigde zijn verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 1 maart 2021, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 2 maart 2021 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte de volgende bedragen aan BPM voldaan:

-

€ 1.151 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V- 2.0 Comfort met [VIN 1] (zaaknummer rechtbank 18/2209 en hof 20/00128).

-

€ 4.442 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V-1.6D 4WD Executive met [VIN 2] (zaaknummer rechtbank 18/8081 en hof 20/00135).

-

€ 2.829 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V-2.0 Comfort met [VIN 3] (zaaknummer rechtbank 18/8082 en hof 20/00136).

-

€ 1.076 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda Civic-Tourer - 1.6D Lifestyle met [VIN 4] (zaaknummer rechtbank 18/8083 en hof 20/00137).

-

€ 1.362 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V-1.6D Elegance met [VIN 5] (zaaknummer rechtbank 18/2210 en hof 20/00129).

-

€ 3.436 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V-2.2D AWD Executive met [VIN 6] (zaaknummer rechtbank 18/2211 en hof 20/00130).

-

€ 1.212 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V-1.6D Elegance met [VIN 7] (zaaknummer rechtbank 18/2212 en hof 20/00131).

-

€ 2.538 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda CR-V- 2.0 AWD Elegance met [VIN 8] (zaaknummer rechtbank 18/8084 en hof 20/00138).

-

€ 764 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda Jazz-1.4 Lifestyle met [VIN 9] (zaaknummer rechtbank 18/2213 en hof 20/00132).

-

€ 2.030 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda-HR-V-1.5 i-VTEC Executive met [VIN 10] (zaaknummer rechtbank 18/2214 en hof 20/00133).

-

€ 2.701 ter zake van de registratie van het motorvoertuig Honda HR-V-1.5 i-VTEC Elegance met [VIN 11] (zaaknummer rechtbank 18/2215 en hof 20/00134).

2.2.

[toenmalige gemachtigde] heeft namens belanghebbende telkens tijdig bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. In het kenmerk van de bezwaarschriften is ‘CIS’ vermeld.

2.3.

De inspecteur heeft in januari en februari 2018 diverse data aan [toenmalige gemachtigde] voorgesteld om hoorgesprekken in, onder andere, de onderhavige dossiers te houden. Deze data zijn in onderling overleg een aantal keer gewijzigd. Uiteindelijk heeft het hoorgesprek in de onderhavige dossiers plaatsgevonden op 19 februari 2018. Het overzicht van alle dossiers waarin op 19 februari 2018 het hoorgesprek zou plaatsvinden, is vermeld in een brief van de inspecteur aan [toenmalige gemachtigde] van 12 februari 2018.

2.4.

Na het hoorgesprek heeft de inspecteur aan [toenmalige gemachtigde] op 22 februari 2018 een brief gestuurd getiteld ‘Reactie op hoorgesprek 19 februari 2018’. Daarin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld. Zoals vermeld in de definitieve uitnodiging waren de dossiers van belanghebbende [D BV] ( [gemachtigde] ) niet opgenomen. Er stonden wel dossiers op waar [gemachtigde] – naar eigen zeggen – op enigerlei wijze betrokken; klanten van [D BV]

De afspraak voor dit gesprek maakten wij telefonisch op 8 februari 2008. In mijn brief van 9 februari 2018 heb ik een en ander bevestigd. Daarmee stonden er gesprekken gepland op 19, 22 en 26 februari 2018. Echter, op 9 februari vernam ik dat [gemachtigde] op alle afgesproken datums verhinderd zou zijn.

In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2018 geen dossiers van [D BV] te willen bespreken omdat [gemachtigde] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [D BV] betrokken zou zijn beschikbaar te houden.

Sinds enige tijd weet ik dat [gemachtigde] altijd aanwezig wil zijn bij hoorgesprekken betreffende dossiers van [D BV] maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk ‘CIS’ in het bezwaarschrift.

Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen [gemachtigde] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. (…)

(…)

Ons verzoek om – nu [gemachtigde] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én [gemachtigde] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.

U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet-CIS-dossiers’ niet meer gehoord wilde worden.”

2.5.

In de bijlage bij de brief van 22 februari 2018 is een lijst gevoegd waarin de dossiers staan vermeld die tijdens het hoorgesprek op 19 februari 2018 ter sprake zouden komen. Op deze lijst staan alle onderhavige dossiers vermeld.

2.6.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 en in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 787,50 en gelast dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 2.366 aan haar vergoedt. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat, voor zover de in beroep toegekende immateriële schadevergoeding, proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak door de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is er sprake van schending van de hoorplicht?

  2. Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van op aangifte voldane BPM?

  3. Slaagt het beroep van de inspecteur op interne compensatie?

  4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de in strijd met het Unierecht geheven BPM?

  5. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

  6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het griffierecht?

  7. Dient de beslissing op het verzoek om (im)materiële schadevergoeding te worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

  8. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de (werkelijke) proceskosten?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot toewijzing van de door hem ingenomen stellingen.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing