Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2885, 20/00609 en 20/00610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2885, 20/00609 en 20/00610

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 september 2021
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2885
Formele relaties
Zaaknummer
20/00609 en 20/00610

Inhoudsindicatie

Invorderingswet. De ontvanger heeft belanghebbende, na bezwaar, aansprakelijk gesteld in verband met het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen omzetbelasting inclusief onbetaald gebleven heffingsrente, vergrijpboeten en invorderingskosten. Belanghebbende was zelfstandig de feitelijk en enig bestuurder van twee bv’s. Belanghebbende heeft niet tijdig de betalingsonmacht gemeld. Belanghebbende heeft geen verweer gevoerd waarom het niet aan hem te wijten is dat er geen geldige meldingen van betalingsonmacht zijn gedaan. Tot de mogelijkheid van het weerleggen van het vermoeden dat de niet-betaling van omzetbelasting aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van belanghebbende is te wijten, wordt hij dan ook niet toegelaten. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur en belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden. Het hof acht de ontvanger geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de bedragen van de aansprakelijkstellingen niet te hoog zijn vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00609 en 20/00610

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 september 2020, nummers BRE 18/38 en BRE 18/39, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende als bestuurder van [BV.1] (hierna: BV.1) en [BV.2] (hierna: BV.2) bij beschikkingen aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede voor heffingsrente, vergrijpboeten en invorderingskosten.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen beide beschikkingen bezwaar gemaakt.

1.3.

De ontvanger heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de beschikkingen aansprakelijkstelling verminderd met de bedragen van de invorderingskosten en voor het overige gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en, namens de ontvanger [A] , vergezeld van [B] , inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur).

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Volgens de inschrijvingen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel was belanghebbende alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van zowel BV.1 als van BV.2. Belanghebbende was (ook) feitelijk bestuurder van deze vennootschappen. De activiteiten van deze vennootschappen bestonden uit de verhuur van bedrijfswagens respectievelijk het verrichten van transportactiviteiten.

2.2.

Door de Belastingdienst zijn boekenonderzoeken uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2015 van BV.1 en BV.2. De resultaten van de boekenonderzoeken zijn vastgelegd in rapporten met dagtekening 11 april 2016, welke aan beide vennootschappen zijn toegezonden.

2.3.

Op basis van de controlerapporten zijn aan BV.1 en BV.2 met dagtekening 28 mei 2016 naheffingsaanslagen omzetbelasting en beschikkingen heffingsrente en vergrijpboeten (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven.

2.4.

Bij brieven van 16 mei 2017 heeft de ontvanger kennisgevingen van zijn voornemen tot aansprakelijkstelling aan belanghebbende gezonden. Hierop heeft belanghebbende op 6 juni 2017 gereageerd. Bij deze reactie heeft belanghebbende namens BV.1 en BV.2 meldingen betalingsonmacht gevoegd.

2.5.

De ontvanger heeft aan belanghebbende navolgende beschikkingen aansprakelijkstelling gegeven:

BV.1

BV.2

dagtekening

17 juli 2017

18 juli 2017

beschikkingsnummer

[nummer 1]

[nummer 2]

omzetbelasting

19.411

52.087

vergrijpboete (25%)

4.852

13.021

heffingsrente

1.280

4.887

invorderingskosten

1.767

4.716

totaal

27.310

74.711

2.6.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 26 augustus 2017 tegen beide beschikkingen aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt.

2.7.

De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 24 november 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en de beschikkingen aansprakelijkstelling verminderd met de bedragen van de invorderingskosten. Voor het overige zijn de beschikkingen gehandhaafd. Na deze verminderingen bedraagt de beschikking aansprakelijkstelling voor BV.1 € 25.543 (€ 27.310 -/- € 1.767) en voor BV.2 € 69.995 (€ 74.711 -/- € 4.716).

2.8.

De ontvanger heeft in zijn uitspraak op bezwaar de meldingen van betalingsonmacht (zie 2.4) niet rechtsgeldig verklaard, omdat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd als gevolg van aan de vennootschappen te wijten opzet of grove schuld.

2.9.

BV.1 en BV.2 hebben tegen de naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijnen. De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen ambtshalve beoordeeld en de daarbij opgelegde vergrijpboeten verminderd voor BV.1 naar € 3.790 en voor BV.2 naar € 72.

2.10.

De ontvanger heeft – ter zitting van de rechtbank – verklaard dat in het systeem van de Belastingdienst de beschikkingen aansprakelijkstelling dienovereenkomstig zijn verminderd voor BV.1 tot € 24.481 (€ 25.543 -/- € 4.852 + € 3.790) en voor BV.2 tot € 57.046 (€ 69.995 -/- € 13.021 + € 72), maar dat van deze verminderingen aan belanghebbende geen kennisgeving en/of beschikking is gezonden.

2.11.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 september 2020 het beroep in beide zaken (nrs. BRE 18/38 en 18/39) gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van 24 november 2017 vernietigd, de beschikkingen aansprakelijkstelling verminderd met de vergrijpboeten en heffingsrente tot een bedrag van € 19.411 (BV.1) respectievelijk € 52.087 (BV.2) en gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en voor de juiste bedragen aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting van BV.1 en BV.2. Deze vraag valt uiteen in de navolgende deelvragen:

I. Heeft belanghebbende de mogelijkheid het wettelijk vermoeden te weerleggen dat het niet betalen van de omzetbelastingschulden van BV.1 en BV.2 het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Heeft belanghebbende het wettelijk vermoeden weerlegd dat het niet betalen van de omzetbelastingschulden van BV.1 en BV.2 het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur?

III. Is de aansprakelijkstelling niet tot een te hoog bedrag berekend?

3.2.

Belanghebbende concludeert – naar het hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar van de ontvanger en vernietiging van de beschikkingen aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing