Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2919, 20/00590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2919, 20/00590

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 september 2021
Datum publicatie
30 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2919
Formele relaties
Zaaknummer
20/00590

Inhoudsindicatie

Beroep op betalingsonmacht griffierecht toegewezen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is echter ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Met het oog op een finale geschilbeslechting doet het hof de zaak zelf af. De betekeningskosten zijn terecht in rekening gebracht. Het verzoek om een schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00590

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Slowakije),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 september 2020, nummer BRE 20/249, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft een dwangbevel met bevel tot betaling betekend. De kosten van betekening van dit dwangbevel bedragen € 154.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten.

1.3.

Belanghebbende heeft met dagtekening 27 december 2019 beroep ingesteld dat is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het onder 1.2 vermelde bezwaar.

1.4.

In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 verklaart de ontvanger het bezwaar ongegrond.

1.5.

Belanghebbende heeft in een beroepschrift met dagtekening 8 maart 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

1.6.

De rechtbank heeft de onder 1.3 en 1.5 vermelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

De zitting heeft digitaal, door middel van een beeldverbinding, plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Namens de ontvanger heeft [A] deelgenomen aan de zitting. Voor de zitting heeft belanghebbende laten weten dat hij niet aan de zitting zal deelnemen.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Met dagtekening 17 augustus 2016 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd met het aanslagnummer [nummer] .Y.2.90001 . Gelijktijdig is bij beschikking een boete opgelegd. Het totaal te betalen bedrag aan motorrijtuigenbelasting en boete is € 2.008.

2.2.

Tot de stukken van het geding behoort een door de ontvanger overgelegde aanmaning. Die aanmaning heeft als datum 22 mei 2018 en vermeldt het volgende:

“U krijgt deze aanmaning omdat u een achterstand heeft in de betaling van de aanslag:

Aanslag

Jaar/tijdvak

Aanslagnummer

Openstaand bedrag

Openstaande kosten

Motorrijtuigenbelasting

2012

[nummer] .Y290001

€ 2.008,00

€16,00

Kosten van de vorige aanmaning: € 0,00

Kosten van deze aanmaning: € 16,00

Totaal openstaand bedrag: € 2.024,00

Het totaal openstaand bedrag moet nog worden verhoogd met de eventueel verschuldigde

invorderingsrente en moet binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief zijn betaald.

Als het totaal openstaand bedrag en de rente niet op tijd zijn betaald, zullen verdere

invorderingsmaatregelen volgen. Dit brengt extra kosten voor u met zich mee.

Voor het verzenden van een aanmaning worden u op grond van artikel 2 van de Kostenwet kosten in rekening gebracht. Tegen deze kosten kunt u op grond van artikel 7 van deze wet bezwaar maken. In dit geval moet u binnen 6 weken na dagtekening van de aanmaning een bezwaarschrift bij mij indienen.”.

2.3.

In het dwangbevel met datum 6 september 2019 constateert de ontvanger dat belanghebbende de onder 2.1 vermelde naheffingsaanslag nog niet heeft betaald. Het dwangbevel vermeldt daarover het volgende:

Dwangbevel met bevel tot betaling

Op 6 september 2019 heb ik geconstateerd dat u achter bent met de betaling van de aanslag

Motorrijtuigenbelasting 2012, aanslagnummer [nummer] .Y290001 , met dagtekening 17 augustus 2016.

Bedrag van de belastingaanslag na aftrek van de verleende verminderingen

€ 2.008,00

Bedrag van de gedane betalingen en verleende kwijtscheldingen

€ 690,00

Bedrag van de belastingaanslag dat nu invorderbaar is

€ 1.318,00

Tot nu toe verschuldigde kosten van vervolging

€ 0,00

Totaalbedrag dat nu invorderbaar is

€ 1.318,00

Kenteken

[kenteken]

Controledatum

15 januari 2016

Als betaling plaats heeft na de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn is invorderingrente verschuldigd vanaf 1 september 2016.

In verband met de geconstateerde betalingsachterstand heb ik op grond van de Invorderingswet 1990 dit dwangbevel tegen u uitgevaardigd. Bij deze doe ik bevel om het totaalbedrag dat nu invorderbaar is, met de kosten van betekening van dit dwangbevel en de eventueel verschuldigde invorderingsrente, binnen twee dagen te betalen.

Dit dwangbevel met het bevel tot betaling is op grond van de Invorderingswet 1990 door

terpostbezorging van het afschrift aan u betekend. Als u niet betaalt zal met toepassing van de

wettelijke voorschriften worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit dwangbevel tot verhaal van het op de datum van de tenuitvoerlegging invorderbare bedrag met kosten en invorderingsrente. U kunt in verzet komen tegen de tenuitvoerlegging.

Ik kies tot het einde van de tenuitvoerlegging woonplaats op het hierboven vermelde kantooradres.

De kosten van betekening bedragen € 154,00. Het totaalbedrag dat u moet voldoen bedraagt € 1.318,00 + € 154,00 = € 1.472,00 met de eventueel nog verschuldigde invorderingsrente. Voor betaling kunt u gebruik maken van de acceptgiro die u eerder is toegezonden. Als u die niet meer heeft, kunt u het bedrag overmaken op IBAN (rekeningnummer) NL49INGB0000441070 van de ontvanger van de Belastingdienst. Vermeld bij uw betaling altijd het aanslagnummer van de belastingaanslag.”.

2.4.

Het bezwaarschrift van belanghebbende met datum 23 september 2019 is door de ontvanger op 26 september 2019 ontvangen. Belanghebbende maakt hierin bezwaar tegen de kosten van betekening van € 154.

2.5.

Tot de stukken van het geding behoort een door de ontvanger overgelegde ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift met datum 2 oktober 2019 waarin – voor zover van belang – het volgende staat vermeld:

“Op 26 september 2019 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen. In deze brief informeer ik u over de volgende stappen.

U maakt bezwaar tegen:

De kosten van vervolging en/of invorderingsrente die in rekening zijn gebracht voor de aanslag motorrijtuigenbelasting 2016, met aanslagnummer [nummer] .Y.2.90001 .

Beslistermijn

U kunt binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken, een beslissing op uw bezwaar verwachten. Echter, op grond van artikel 7:10 lid 3 Algemene wet bestuursrecht, kan de Belastingdienst de beslissing voor ten hoogste zes weken eenzijdig verdagen.

Ik maak gebruik van deze wettelijke bevoegdheid.

(…)”

2.6.

In het voornemen tot afwijzen met datum 18 oktober 2019 bericht de ontvanger dat hij voornemens is om het bezwaar van belanghebbende af te wijzen. De ontvanger heeft belanghebbende tevens uitgenodigd voor een hoorgesprek. De uitnodiging voor een hoorgesprek heeft de ontvanger in zijn brief van 28 november 2019 herhaald.

2.7.

Belanghebbende heeft de ontvanger schriftelijk in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De ontvanger heeft deze ingebrekestelling met dagtekening 25 november 2019 op 3 december 2019 ontvangen.

2.8.

Tot de stukken van het geding behoort een uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2019 waarin de ontvanger het bezwaar ongegrond verklaart.

2.9.

Belanghebbende heeft op 27 december 2019 een beroepschrift ingediend. In het beroepschrift schrijft belanghebbende:

“Ik, (…), indien hierbij beroepschrift tegen Belastingdienst, Kantoor Buitenland, tegen niet op tijd beslissen op bezwaar van eiser van 23-09-2019.

(…)

Maar eiser heeft tot vandaag (27-12-2019) geen beslissing op bezwaar van eiser van 23 september 2019 en ook geen beslissing op ingediende formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen van 25 november 2019 ontvangen niet.

(…)

Gelet hierop is verweerder verplicht dwangsom bij niet tijdig beslissen sinds 04 december 2019 aan eiser te betalen

(…)

Conclusie

Gelet hierop wil ik om volgende beslissing te vragen:

- Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van eiser is gegrond;

- Verweerder moet binnen twee weken alsnog besluit (artikel 8:55d, eerste lid Awb) en nadere dwangsom voor ieder dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikel 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing (Artikel 8:55d, tweede lid Awb);

- Verweerder moet dwangsom sinds 04 december 2019 aan eiser betalen;

(…)

Hierbij ontvangt u mijn verzoek om het beroep op betalingsonmacht griffierecht te doen”.

2.10.

De rechtbank heeft belanghebbende op 15 januari 2020 een brief gestuurd met de volgende tekst:

“U hebt aangegeven dat u niet in staat bent om griffierecht te betalen. Voor het aannemen van

‘betalingsonmacht’ gelden strenge criteria:

• het netto-inkomen van u en uw eventuele fiscale partner gezamenlijk is lager dan 90% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande, én

• u hebt (beiden) geen vermogen waaruit u het griffierecht kunt betalen.

(…)

Indien u meent wel aan deze criteria te voldoen, vult u dan het formulier dat bij deze brief is gevoegd in en stuur het formulier samen met de gevraagde gegevens binnen twee weken na verzending van deze brief retour.

LET OP:

Stuur het formulier en de gevraagde gegevens compleet ingevuld en op tijd retour. Is het formulier niet op tijd retour gestuurd, is het niet compleet ingevuld en/of ontbreken gegevens, dan wordt uw beroep op betalingsonmacht afgewezen. U krijgt nadien geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens.

Is uw beroep op betalingsonmacht afgewezen, dan moet u alsnog griffierecht betalen. Daarvoor krijgt u dan een nota griffierecht.

(…)”.

2.11.

De ontvanger heeft op 27 januari 2020 per aangetekende post een “kopie uitspraak op bezwaar” gestuurd. Daarin schrijft de ontvanger:

“Hierbij doe ik u ter zekerheid én de goede orde een kopie van de uitspraak op uw bezwaar toekomen. Dit omdat u in uw beroepschrift aangeeft nog steeds geen uitspraak te hebben ontvangen. Ik ga er overigens, gezien het juist gebruikte adres, er thans wel vanuit dat u de uitspraak inmiddels wel heeft ontvangen”.

2.12.

Op 6 februari 2020 verstuurt de rechtbank de volgende brief aan belanghebbende:

“U heeft aangegeven dat u niet in staat bent om griffierecht te betalen. Naar aanleiding daarvan heb ik u verzocht om gegevens over uw inkomen en uw vermogen over te leggen. Aan dit verzoek heeft u niet (op tijd) voldaan. Daarom wijs ik uw beroep op betalingsonmacht af. U ontvangt een (nieuwe) nota griffierecht. U wordt verzocht het griffierecht binnen de op de nota gestelde betalingstermijn te betalen. Het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht kan ertoe leiden dat de rechter uw beroep niet-ontvankelijk verklaart. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.”.

2.13.

Eveneens op 6 februari 2020 ontvangt de rechtbank het door belanghebbende ingevulde formulier ‘betalingsonmacht griffierecht’ met dagtekening 29 januari 2020 voorzien van een bijlage in de Slowaakse taal. Die bijlage is door belanghebbende vertaald en wordt door hem aangeduid als een verklaring van zijn belastbare inkomen in 2018 van de Slowaakse Belastingdienst.

2.14.

Belanghebbende heeft de nota griffierecht van 7 februari 2020 betaald.

2.15.

Op 9 maart 2020 ontvangt de rechtbank een beroepschrift van belanghebbende van 8 maart 2020 waarin belanghebbende het volgende schrijft:

“Ik, (…) , indien hierbij beroepschrift tegen beslissing van de Directie Particulieren

Kantoor Buitenland van 12 december 2019, verzonden aan eiser op 27 januari 2020, welke

heeft eiser op 05-02-2020 ontvangen, waar verweerder heeft bezwaar van eiser van 23-09-2019 als ongegrond verklaard (…).”.

2.16.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (i) het beroep op betalingsonmacht griffierecht afgewezen, (ii) het beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, (iii) het verzoek om een dwangsom afgewezen en (iv) het beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de rechtbank belanghebbendes beroep op betalingsonmacht ten onrechte afgewezen?

II. Heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?

III. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar?

IV. Heeft de rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met datum 12 december 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard?

V. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?

VI. Dient belanghebbende de reis- en verletkosten van de ontvanger te vergoeden?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep, een terugbetaling van het betaalde griffierecht, toekenning van een schadevergoeding te betalen door de ontvanger, toekenning van een schadevergoeding te betalen door de rechtbank en toekenning van een proceskostenvergoeding. De ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vergoeding van zijn reis- en verletkosten die verband houden met het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing