Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1476, 21/01001 tot en met 21/01003
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1476, 21/01001 tot en met 21/01003
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 mei 2022
- Datum publicatie
- 1 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1476
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:2967, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01001 tot en met 21/01003
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is de inspecteur met belanghebbende van mening dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd. In geschil is uitsluitend nog de proceskostenvergoeding. Het hof is, anders dan de inspecteur, van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat, indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld het regel is dat proceskosten worden vergoed. Een uitzondering is in dit geval niet aan de orde (vgl. Hoge Raad 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5556). De factor wegens het gewicht van de zaak bepaalt het hof op 1, onder verwijzing naar de uitspraak van het hof van 11 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01001 tot en met 21/01003
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] , België,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 juni 2021, nummers BRE 20/5685 tot en met 20/5687 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2014, 2015 en 2016 (hierna gezamenlijk: de navorderingsaanslagen) opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 ongegrond verklaard. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 (gedeeltelijk) gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken telkens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is in de jaren 2014 tot en met 2016 buitenlands belastingplichtige en inwoner van België.
De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.550 (in 2014), € 61.569 (in 2015) en € 61.664 (in 2016).
Belanghebbende heeft (zelf) bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en heeft vervolgens (zelf) telkens beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. In hoger beroep heeft belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
3 Geschil en conclusies van partijen
Partijen hebben zich in de van hen afkomstige stukken in hoger beroep verenigd in het standpunt dat de navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd. Het hof ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen. In dit oordeel ligt besloten dat het hoger beroep gegrond is en dat zal worden geoordeeld als hiervoor is vermeld.
In geschil is uitsluitend nog of en tot welk bedrag aan belanghebbende een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
Belanghebbende concludeert tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bij de rechtbank en het hof gemaakte kosten en tot een vergoeding van de kosten die in de bezwaarprocedure zijn gemaakt1. De inspecteur concludeert, naar het hof begrijpt, primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot het toekennen van een proceskostenvergoeding van € 380 (1 punt voor het hoger beroepschrift met wegingsfactor 0,5).