Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1572, 21/00230 tot en met 21/00233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1572, 21/00230 tot en met 21/00233

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2022
Datum publicatie
9 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1572
Formele relaties
Zaaknummer
21/00230 tot en met 21/00233

Inhoudsindicatie

De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 afgeweken van de ingediende aangiften van belanghebbenden en heeft de winst uit onderneming voor elk van beiden gecorrigeerd met € 20.000 aan kosten. Belanghebbenden hebben desgevraagd geen enkel inzicht gegeven in de aard en omvang van de kosten van de onderneming. De aanslagen zijn terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld. De vele formele grieven van belanghebbenden leiden er niet toe dat de aanslagen moeten worden verminderd of vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00230 tot en met 21/00233

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,

wonend in [woonplaats]

hierna samen: belanghebbenden,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 november 2020, nummers BRE 20/5914 tot en met BRE 20/5917 in het geding tussen belanghebbenden en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan [belanghebbende 1] (hierna: [belanghebbende 1] ) de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft aan [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2] ) de aanslag IB/PVV 2014 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 aan zowel [belanghebbende 1] als [belanghebbende 2] en gelast dat de inspecteur de door belanghebbenden betaalde bedragen aan griffierecht van in totaal € 94 aan hen vergoedt.

1.5.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbenden hebben schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.7.

Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, mede namens [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn de zaken van belanghebbenden gelijktijdig behandeld.

1.9.

Belanghebbenden hebben tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een jurisprudentieoverzicht overgelegd.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbenden drijven twee ondernemingen, te weten een onderneming in de vorm van een maatschap genaamd “ [A] ” (hierna: de maatschap), ook wel handelend onder de naam [B] , en een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd “ [C] ” (hierna: de vof). De activiteiten van de maatschap zijn het verzorgen van permanente educatie voor advocaten en notarissen.

2.2.

In 2014 en 2015 heeft de inspecteur bij zowel de maatschap als de vof een boekenonderzoek over 2012 en 2013 uitgevoerd (hierna: het boekenonderzoek 2012-2013). Naar aanleiding van het boekenonderzoek 2012-2013 heeft de inspecteur aan belanghebbenden navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 opgelegd. Nadat de bezwaren tegen deze aanslagen zijn afgewezen, hebben belanghebbenden beroep ingesteld bij de rechtbank (hierna: de beroepen 2012-2013).

2.3.

Belanghebbenden hebben op 25 april 2015 de aangiften IB/PVV en Zvw 2014 ingediend. [belanghebbende 1] heeft aangifte IB/PVV en Zvw 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 10.709. [belanghebbende 2] heeft aangifte IB/PVV en Zvw 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 804.

2.4.

De inspecteur heeft in zijn brief van 27 juni 2017 belanghebbenden verzocht om informatie betreffende hun aangiften IB/PVV en Zvw 2014 en 2015. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Enige tijd geleden werd er bij u een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan hebben de voorgestelde correcties geleid tot navorderingsaanslagen over het jaar 2012 en 2013.

(…)

Op tien onderdelen werden er correcties aangebracht. Voor de aangiftes 2014 en 2015 moet beoordeeld worden of deze correcties doorwerken naar de genoemde jaren. Ook heb ik een aantal aanvullende vragen gesteld. Ik verzoek u om op de hieronder gestelde vragen nadere informatie te verstrekken.

(…)”.

De inspecteur heeft in zijn brief onder andere gevraagd om een specificatie van de ten laste van het resultaat gebrachte kosten. Belanghebbenden hebben in hun brief van 14 juli 2017 gesteld dat moet worden gewacht op de uitspraak van de rechtbank in de beroepen 2012-2013.

2.5.

De inspecteur heeft in zijn brief van 25 juli 2017 belanghebbenden verzocht de brief van 27 juni 2017 (zie 2.4) te beantwoorden. Bij brief van 22 augustus 2017 hebben belanghebbenden wederom gesteld dat moet worden gewacht op de uitspraak van de rechtbank in de beroepen 2012-2013.

2.6.

De rechtbank heeft op 20 september 2017 bij tussenuitspraken in de beroepen 2012-2013, onder toepassing van de bestuurlijke lus, de inspecteur in de gelegenheid gesteld belanghebbenden alsnog volgens de regels te horen en het motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar te herstellen (hierna: de tussenuitspraken).1

2.7.

De inspecteur heeft in zijn brief van 5 oktober 2017 belanghebbenden nogmaals verzocht zijn brief van 27 juni 2017 (zie 2.4) te beantwoorden. In de brief is tevens (onder meer) het volgende vermeld:

“De aanslag moet zijn opgelegd uiterlijk op 31 december 2017. Om uw aangiftes verder te kunnen behandelen heb ik de eerdere gevraagde informatie nodig. Ik verzoek u dan ook om de vragen in mijn brief van 29 juni jl. alsnog te beantwoorden. Als het voor u eenvoudiger is om een schatting te maken van de ter discussie staande correcties voor het jaar 2014 (voor het jaar 2015 is er nog langer de tijd voor behandeling) dan ontmoet mij dat geen bezwaar.

In dat geval zeg ik u toe dat mochten de correcties geheel of deels bij gerechtelijke uitspraak worden teruggedraaid de toegepaste correcties voor het jaar 2014 door mij ambtshalve zullen worden herzien. Het staat u echter vrij om ook tegen de gecorrigeerde aangiftes 2014 bezwaar aan te tekenen.”.

Belanghebbenden hebben in hun brief van 23 oktober 2017 gesteld dat de inspecteur eerst gehoor moet geven aan de tussenuitspraken.

2.8.

De inspecteur heeft in zijn brief van 2 november 2017 belanghebbenden geïnformeerd over zijn beslissing om af te wijken van de ingediende aangiften IB/PVV en Zvw 2014. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Na overleg met mijn collega welke de procedures behandelt heb ik besloten om een aanslag ter behoud van rechten op te leggen. Mijn inschatting is dat een aanslag anders niet meer tijdig opgelegd kan worden.

Ik heb de correctie berekend op een bedrag van € 20.000. Ik heb dan ook besloten op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 20.000.

(…)

Door de correctie wijzigt ook de hoogte van de MKB-winstvrijstelling. Ik heb dan ook besloten op dit punt van de aangifte af te wijken met € 2.800.

(…)

Als u het niet eens bent met de correctie dan kunt u na ontvangst van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen.

Als u vragen of opmerkingen heeft kunt u mij bellen. (…). U kunt mij ook mailen over deze zaak.”.

Belanghebbenden hebben in hun brief van 4 november 2017 aan de inspecteur laten weten dat zij het niet eens zijn met de ambtshalve correcties.

2.9.

De aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 zijn met dagtekening 30 november 2017 vastgesteld.

2.9.1.

De aanslag IB/PVV en Zvw 2014 ten name van [belanghebbende 1] is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 27.909. Tevens is bij beschikking € 695 respectievelijk € 94 belastingrente in rekening gebracht.

2.9.2.

De aanslag IB/PVV en Zvw 2014 ten name van [belanghebbende 2] is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 18.004. Tevens is bij beschikking € 362 respectievelijk € 98 belastingrente in rekening gebracht.

2.9.3.

De vier aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 ten name van belanghebbenden worden hierna samen aangeduid als de aanslagen 2014. Belanghebbenden hebben tegen de aanslagen 2014 bezwaar gemaakt.

2.10.

De inspecteur heeft in zijn brief van 29 januari 2018 belanghebbenden in het kader van de afhandeling van de bezwaren verzocht om informatie. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“Wellicht kunnen we, al dan niet door middel van mediation, door het maken van afspraken voor de toekomst voorkomen dat we jaarlijks discussiëren over de juistheid van de ingediende aangiften. (…) Voor dit (mediation)gesprek kan de uitspraak van de rechtbank een uitgangspunt bieden. Daarom verzoek ik u akkoord te gaan met een verlenging van de beslistermijn (…).

(…)

Voor de beoordeling van de juistheid van de aanslagen ontvang ik graag uw jaarstukken van de ondernemingen (…). Ik heb begrepen dat u de administratie(s) in een Excel-spreadsheet bijhoudt. Ik neem aan dat ik aan de hand van dit excelbestand de aard van de kosten kan beoordelen en de cijfermatige aansluiting met de aangiften IB/PVV kan maken. In dit kader verzoek ik u op basis van artikel 47 Awr om mij het excelbestand toe te zenden. (…)”.

Belanghebbenden hebben in hun brief van 13 februari 2018 gesteld dat de vragen van de inspecteur niet allemaal kunnen worden beantwoord met de Excel-bestanden en een nadere toelichting behoeven. Ze hebben voorgesteld om, afhankelijk van de inhoud van de einduitspraak in de beroepen 2012-2013, de gestelde vragen zelf te beantwoorden.

2.11.

De rechtbank heeft op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in de beroepen 2012-2013. De rechtbank heeft de uitspraak op 5 maart 2018 aan belanghebbenden en de inspecteur verzonden.

2.12.

De inspecteur heeft in zijn brief van 1 maart 2018 belanghebbenden nogmaals verzocht de administratie over te leggen, benadrukt dat de overgelegde administratie zodanig dient te zijn dat hij de aard van de diverse kosten kan beoordelen en dat hij de aansluiting met de ingediende aangiften kan maken en verzocht iedere kostenpost afzonderlijk te specificeren. Bij brief van 9 maart 2018 hebben belanghebbenden gereageerd.

2.13.

De inspecteur heeft met dagtekening 13 maart 2018 aan belanghebbenden informatiebeschikkingen gegeven. Hiertegen hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt. Op 7 februari 2019 zijn belanghebbenden in het kader van het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen gehoord. Voorafgaand aan het horen hebben belanghebbenden inzage in de stukken gehad.

2.14.

De inspecteur heeft op 10 juli 2018 bij belanghebbenden een boekenonderzoek aangekondigd met betrekking tot de omzetbelasting van de maatschap en de vof en de IB van belanghebbenden over de jaren 2015 tot en met 2017 (hierna: het boekenonderzoek 2015-2017). Van het boekenonderzoek 2015-2017 zijn op 19 december 2018 controlerapporten opgemaakt.2 Met dagtekening 20 december 2018 zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 ten name van belanghebbenden vastgesteld en met dagtekening 1 maart 2019 de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016. Tegen deze aanslagen hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt.

2.15.

Op 30 en 31 januari 2019 hebben de Nederlandse autoriteiten een verzoek om uitwisseling van informatie gedaan aan de Franse autoriteiten over in de boekhouding aangetroffen inkoopfacturen van [D] en [E] . Op 19 februari 2019 hebben de Franse autoriteiten, volgens een vrije vertaling van Central Liaison Office (CLO), het volgende geantwoord:

“Het onderzoek van de bij uw verzoek om informatie gevoegde facturen heeft de volgende verschillen aan het licht gebracht:

- Het Franse BTW-nummer (…) is ongeldig;

- Het BTW-nummer wordt niet vermeld;

- De identificatiegegevens van de verwerver worden niet vermeld (bedrijfsnaam, adres. intracommunautair BTW-nummer);

- Er is geen volgnummer dat de factuur uniek identificeert;

Geen enkel bedrijf met de naam [D] heeft zijn hoofdkantoor te [plaats] ;

- Het telefoonnummer van het Franse bedrijf is niet toegekend;

Aan de hand van het onderzoek op basis van de naam van de Franse belastingplichtige, het BTW-nummer en het op de facturen vermelde adres kon worden vastgesteld dat [D] niet bekend was bij de Franse belastingdienst. Aangezien [D] niet bestaat, zijn de uitgereikte facturen waarschijnlijk valse documenten. Dit vermoeden van vervalsing geldt ook voor het tweede verzoek om inlichtingen, nr. [nummer] , ook met betrekking tot uw belastingplichtige [A] .”.

De verzoeken en antwoorden van de Nederlandse en Franse autoriteiten worden hierna aangeduid als CLO-stukken.

2.16.

Op 4 april 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbenden navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en 2016 met vergrijpboetes aangekondigd. Bij de betreffende brief is een afschrift van de CLO-stukken gevoegd.

2.17.

De inspecteur heeft bij brief van 1 mei 2019 bij belanghebbenden een boekenonderzoek aangekondigd met betrekking tot de omzetbelasting 2014 van de maatschap en de vof en de IB 2014 van belanghebbenden (hierna: het boekenonderzoek 2014). Bij brief van 16 mei 2019 hebben belanghebbenden hun medewerking aan het boekenonderzoek 2014 geweigerd.

2.18.

De inspecteur heeft bij brief van 11 september 2019 belanghebbenden op de hoogte gesteld van zijn voornemen uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen 2014 te doen. De inspecteur heeft belanghebbenden in die brief bericht dat hij de procedure betreffende de informatiebeschikkingen niet voortzet en daarbij de volgende toelichting gegeven:

“(…)

 In de informatiebeschikking heb ik expliciet gevraagd naar een excelbestand. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek over de jaren 2015 tot en met 2017 ben ik van mening dat ik louter op basis van het excelbestand uw materiële belastingschuld niet kan vaststellen. In uw administratie zijn valse buitenlandse facturen aangetroffen. Ook is naar mijn mening voldoende aannemelijk gemaakt dat u opdrachtnemers heeft verzocht om de factuurprestatie op de factuur aan te passen naar een zakelijke omschrijving, zodat u deze facturen in uw onderneming kunt aftrekken. In zoverre kan ik niet meer uitgaan van de juistheid van het (door mij verzochte en nog niet ontvangen) excelbestand met betrekking tot het jaar 2014 en heb ik de onderliggende facturen en bescheiden nodig.

 Een procedure omtrent de informatiebeschikking is tijdrovend. Op het moment dat de informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan ben ik een aantal jaren verder. Vanwege dit tijdsverloop verwacht ik dat ik dan geen informatie van derden meer kan bemachtigen. Gelet op de bevindingen uit het boekenonderzoek 2015 tot en met 2017 acht ik de informatie van derden noodzakelijk om uw administratie te kunnen beoordelen op de rechtmatigheid van de opgevoerde kosten.

 De correctie van € 20.000 per vennoot ziet op de aannemelijkheid van de zakelijke kosten. Deze bewijslast rust op u. In zoverre zie ik geen toegevoegde waarde van een verdere procedure met betrekking tot de informatiebeschikkingen.”.

De inspecteur heeft in de brief ook meegedeeld dat het boekenonderzoek 2014 vooralsnog niet zal plaatsvinden, gelet op de brief van belanghebbenden van 16 mei 2019 (zie 2.17). Verder is in de brief van 11 september 2019 (onder meer) het volgende vermeld:

“In de aangifte van VOF [A] heeft u voor een bedrag van € 188.941 aan kosten in mindering gebracht op de omzet. Gelet op de bevindingen uit de boekenonderzoeken over de belastingjaren 2012 en 2013 en 2015, 2016 en 2017 betwist ik (de zakelijkheid van) de gemaakte kosten. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat u de aftrekbaarheid van de kosten onderbouwt met feiten en omstandigheden die een oordeel mogelijk maken over de aard van de kosten en over de vraag of die kosten met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming zijn gemaakt.

(…)

Correctie is redelijk

Zonder dat ik inzicht heb in de administratie over het jaar 2014 meen ik dat de correctie van € 20.000 per vennoot alleszins redelijk is. Ter motivering geldt het volgende:

 In uw aangiften IB/PVV over de afgelopen jaren heeft u kosten voor een website ( [D] ) en bewaking ( [E] ) opgenomen. Deze kosten waren in 2015 € 27.809,94, in 2016 € 35.837,64 en in 2017 € 30.872,40. Ook in 2012 en 2013 heeft u kosten voor de website en bewaking in mindering gebracht op de winst. Uit ontvangen informatie van de Franse belastingautoriteiten blijkt dat beide ondernemingen in Frankrijk niet bekend zijn en dat er sprake is van onjuist opgemaakte facturen. Ondanks uw betwisting acht ik het aannemelijk dat er sprake is door u vervalste facturen. Ik meen dat deze facturen ook in 2014 ten onrechte in mindering zijn gebracht op de aangegeven winst.

 Tijdens het boekenonderzoek 2015 tot en met 2017 zijn onderzoeken bij derden uitgevoerd. Hierbij is naar mijn mening voldoende gebleken dat u kosten in aftrek heeft gebracht op de winst, terwijl deze kosten betrekking hadden op uw privéwoning. In 2014 werd u privéwoning verbouwd. In zoverre acht ik het ook aannemelijk dat in 2014 privékosten ten onrechte in mindering zijn gebracht op het resultaat van uw onderneming.

 Uit de bevindingen van het boekenonderzoek blijkt naar mijn mening dat u veel gemengde kosten maakt met zowel een zakelijk als een privékarakter. Het bedrag aan kosten ad € 188.000 acht ik absoluut en relatief bezien aanzienlijk en de brutowinstmarge van uw onderneming is laag. Dit vraagt om een nader onderzoek of verklaring.

 Uit de uitspraak van de Rechtbank d.d. 22 februari 2018 inzake de belastingjaren 2012 en 2013 volgt dat u verbouwingskosten dient te activeren. Ook heeft u huishoudelijke kosten (deels) ten onrechte in mindering gebracht op het resultaat. Tevens was afschrijving op het kantoorpand niet meer mogelijk omdat de bodemwaarde was bereikt. Ten tijde van het indienen van de aangifte IB/PVV 2014 kon u nog geen rekening houden met de uitspraak van de rechtbank. In zoverre acht ik het dan ook aannemelijk dat de kosten in de aangifte IB/PVV 2014 tot een te hoog bedrag zijn vermeld.”.

Verder heeft de inspecteur meegedeeld dat hij van plan is de bezwaren ongegrond te verklaren. Ten slotte heeft de inspecteur belanghebbenden verzocht desgewenst een afspraak met hem te maken voor een inzage en hoorgesprek.

2.19.

De inspecteur heeft in zijn brief van 3 oktober 2019 belanghebbenden uitgenodigd voor een inzage en hoorgesprek op 17 oktober 2019. Belanghebbenden hebben bij brief van 11 oktober 2019 voorgesteld om de inzage op 4 november 2019 of 8 november 2019 te laten plaatsvinden en het hoorgesprek op zijn vroegst op 21 november 2019.

2.20.

De inspecteur heeft in zijn brief van 28 oktober 2019 belanghebbenden uitgenodigd voor een inzage op 4 november 2019 en een hoorgesprek op 28 november 2019. Belanghebbenden hebben in hun brief van 1 november 2019 meegedeeld dat zij op 4 november 2019 inmiddels andere afspraken hebben, dat de inzage kan plaatsvinden op 20, 22 of 27 november 2019 en dat het hoorgesprek kan plaatsvinden op 10, 13 of 17 december 2019. De inspecteur heeft in zijn brief van 4 november 2019 de inzage op 20 november 2019 en een hoorgesprek op 10 december 2019 bevestigd.

2.21.

De inzage heeft plaatsgehad op 20 november 2019. Voorafgaand aan de inzage heeft de inspecteur belanghebbenden een brief overhandigd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“Middels dit schrijven informeer ik u over de ter inzage gelegde stukken.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

De inhoud van het dossier is gelijk aan het dossier dat ter inzage is gelegd bij het bezwaar tegen de informatiebeschikking (zie inhoudsopgave dossier informatiebeschikking). Ik heb het dossier aangevuld met onderstaande stukken:

 De ingediende aangiften IB/PVV en ZVW 2014;

 De opgelegde aanslagen IB/PPV en ZVW 2014;

 Gevoerde correspondentie (na inzage informatiebeschikking):(…)

 Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 februari 2018 inzake IB/PVV 2012 en 2013;

 Rapporten inzake ingesteld boekenonderzoek de heer [belanghebbende 1] , mevrouw [belanghebbende 1] , Firma [A] en VOF [C] inzake IB/PVV 2015 tot en met 2017 d.d. 19 december 2018 met kennisgeving vergrijpboete d.d. 21 november 2018;

 CLO uitwisseling van informatie.

Niet op de zaak betrekking hebbende stukken

Ik ben van mening dat het dossier inzake de belastingjaren 2012 en 2013 en 2015 tot en met 2017 niet op de zaak inzake belastingjaar 2014 betrekking heeft.

Met betrekking tot belastingjaren 2012 en 2013 heeft u reeds een inzage gehad. Er ligt inmiddels ook een onherroepelijke uitspraak van de rechtbank (…) over deze belastingjaren. In uw brief d.d. 11 oktober 2019 heeft u verzocht om een ordner, die tijdens de zitting bij de rechtbank d.d. 11 januari 2018 ter sprake kwam. Deze ordner heb ik meegenomen en kunt u hierbij inzien.

Ook met betrekking tot belastingjaar 2015 en 20161 heeft u reeds inzage gehad. De mappen die destijds zijn ingezien kunt u wederom inzien. De bezwaarhandelaar, de heer Roijakkers, heeft het dossier aangevuld met nadien gevoerde correspondentie.”.

2.22.

Belanghebbenden hebben in hun brief van 5 december 2019 verzocht om een tweede inzage omdat volgens hen niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage hebben gelegen en om een nieuwe datum voor een hoorgesprek.

2.23.

De inspecteur heeft in zijn brief van 13 januari 2020 belanghebbenden bericht dat hij van mening is dat het (integrale) dossier 2015-2017 niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken betreffende de aanslagen 2014 behoort en dat belanghebbenden dit in de beroepsfase kunnen bestrijden. Hij heeft belanghebbenden een laatste keer uitgenodigd voor een hoorgesprek op 12 februari 2020. Belanghebbenden hebben in hun brief van 6 februari 2020 aangegeven niet aanwezig te zullen zijn, onder meer omdat zij van mening zijn dat hun inzagerecht is geschonden. Belanghebbenden zijn op 12 februari 2020 niet op het hoorgesprek verschenen.

2.24.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan met dagtekening 4 maart 2020. Hij heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen 2014 gehandhaafd. In de uitspraken op bezwaar is onder meer het volgende vermeld:

“U verzoekt de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften te herzien. In mijn voorgenomen uitspraak op bezwaar d.d. 11 september 2019 heb ik hierop gereageerd. Ik verwijs voor de motivering van onderhavige uitspraak op bezwaar dan ook naar voornoemde brief.

Nadien heeft er correspondentie plaatsgevonden en heeft u nieuwe bezwaargronden aangedragen. In onderhavige brief zal ik daar nader op ingaan. Wat u overigens heeft aangevoerd brengt mij niet tot een ander oordeel.”.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep van belanghebbenden betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de rechtbank de feiten onjuist vastgesteld?

  2. Mocht de inspecteur de aanslagen 2014 vaststellen zonder belanghebbenden daaraan voorafgaand te horen?

  3. Was de inspecteur bevoegd uitspraak op bezwaar te doen?

  4. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; vooringenomenheid)?

  5. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 Awb (kennisvergaring en belangenafweging)?

  6. Heeft de inspecteur in strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 Awb de uitspraken op bezwaar ondeugdelijk gemotiveerd?

  7. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de artikelen 7:2 en artikel 7:4 Awb (hoorrecht en recht op inzage) en, naar het hof begrijpt, artikel 8:42 Awb?

  8. Heeft de inspecteur de correcties voldoende onderbouwd en, naar het hof begrijpt, de correcties ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen in aanmerking genomen?

  9. Heeft de rechtbank de vergoeding van immateriële schade te laag vastgesteld?

  10. Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het verbod op discriminatie of het gelijkheidsbeginsel?

  11. Heeft de inspecteur jegens belanghebbenden het recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet), het recht tot bescherming van persoonsgegeven (artikel 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie) dan wel het briefgeheim (artikel 13 Grondwet) geschonden?

3.2.

Het geschil in incidenteel hoger beroep van de inspecteur betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank de vergoeding van immateriële schade te hoog heeft vastgesteld.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot vermindering van de aanslagen 2014. De inspecteur concludeert met betrekking tot de aanslagen 2014 tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Met betrekking tot de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade concluderen belanghebbenden dat die te laag is en de inspecteur dat deze ten onrechte is toegekend.

4 Gronden

5 Beslissing